Vocabulary english Flashcards

(262 cards)

1
Q

to get up

A

opstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

to take a shower

A

een douche nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

to put on your clothes

A

je kleren aandoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

to brush you teeth

A

tanden poetsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

to have breakfast

A

ontbijt eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

to arrive home

A

thuis komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

to prepare dinner

A

avondeten maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

to do your homework

A

je huiswerk maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

to take your dog for a walk

A

met de hond gaan wandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

to enjoy a long bath

A

een lang bad nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

to watch television

A

tv kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

to go to sleep

A

gaan slapen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

to check my phone/ social media

A

mijn telefoon/ sociale media checken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

to do your hobbies

A

je hobby’s beoefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

to go shopping

A

gaan shoppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

to go to the cinema

A

naar de bioscoop gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

to go to your football practice

A

gaan trainen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

to go swimming

A

gaan zwemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

to hit the gym

A

gaan fitnessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

to spend time online

A

online tijd doorbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

to take singing classes

A

zangles volgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

to take pictures

A

foto’s nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

to travel around

A

rondreizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

to watch online videos/ series/ films

A

online video’s/ series/ films bekijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
to spend time with
tijd doorbrengen met
26
to meet your friends
je vrienden ontmoeten
27
to chat
gezellig praten
28
to visit your grandparents
je grootouders bezoeken
29
to play computer games
computerspelletjes spelen
30
to search the internet
zoeken op het internet
31
to read emails
je e-mails lezen
32
to receive pocket money
zakgeld ontvangen
33
to stay at home
thuis blijven
34
on Monday Thuesday Wednesday
op maandag dinsdag woensdag
35
on Thursday morning
op donderdagmorgen
36
on Fridays
op vrijdagen elke vrijdag
37
in the morning, in the afternoon, in the evening
in de ochtend in de middag in de avond
38
at noon at midnight
's middags, 's nachts
39
at the weekend
in het weekend
40
at 4 am
om 4 uur uur 's morgens
41
before 6 pm
voor 18 uur
42
after 7 o'clock
na 7 uur
43
from half past four until half past five
van halfvier tot halfvijf
44
around noon
rond de middag
45
always
altijd
46
usually
gewoonlijk
47
often
vaak
48
regularly
geregeld
49
sometimes
soms
50
rarely
zelden
51
never
nooit
52
every morning
elke ochtend
53
every evening
elke avond
54
every day
elke dag
55
every Sunday
elke zondag
56
every month
elke maand
57
once a month
eenmaal per maand
58
twice a week
tweemaal per week
59
two hours a day
twee uur per dag
60
four times a week
vier keer per week
61
a team mate
een ploegmaat
62
a team sport
een teamsport
63
to train
trainen
64
to play badminton
badminton spelen
65
to do ballet
aan ballet doen
66
to dive
duiken
67
to do athletics
atletiek beoefenen
68
to do gymnastics
turnen
69
to do karate
karate beoefenen
70
to play ice hockey
ijshockey spelen
71
to play football
voetballen
72
to play tennis
tennisen
73
to play volleyball
volleybal spelen
74
to go running
gaan lopen
75
to skate
skaten, schaatsen
76
to work out
fitnessen
77
to play in a band
in een muziekgroep spelen
78
to dance
dansen
79
to folk dans
volkdansent
80
o sing
zingen
81
to go to a (dance) festival
naar een (dans) festival gaan
82
a musical instrument
een muziekinstrument
83
to play music
muziek spelen
84
to play the guitar
gitaar spelen
85
to play the saxophone
saxofoon spelen
86
to act
acteren
87
to go to a youth club meeting
naar de jeugdbeweging gaan
88
to join a (youth) movement
bij een jeugdbeweging aansluiten
89
to play snooker
snooker spelen
90
an outdoor activity
een buitenactiviteit
91
to cycle
fietsen
92
to fish
vissen
93
to hike
trekken
94
to jog
joggen
95
to ride a horse
paardrijden
96
to take photographs
foto's nemen
97
photography
fotografie
98
to play a board game
een bordspel spelen
99
to do pottery
pottenbakken
100
to watch cartoons/ films
naar tekenfilms/ films kijken
101
to watch a soap
naar een soap kijken
102
to read comics/ book
stripverhalen/ boeken lezen
103
to do a crossword puzzle
een kruiswoordraadsel maken
104
to draw
tekenen
105
to listen to music
naar muziek luisteren
106
to play chess
schaken
107
to play computer games
computerspelletjes spelen
108
to surf the Net
surfen op het internet
109
to adore
gek zijn op
110
to love
houden van
111
to be fond of
verzot zijn op
112
to be into
houden van
113
to be keen on
verzot zijn op
114
to enjoy
genieten van
115
to like
houden van
116
to dislike
niet houden van
117
to hate
haten
118
who
wie
119
what
wat/ welke
120
where
waar
121
why waarom
when wanneer
122
how
hoe
123
exciting
spannend
124
relaxing
ontspannend
125
free time/ spare time
vrije tijd
126
a hobby
een hobby
127
teamwork
samenwerkingm
128
modelling
modelbouw
129
a bouse
een bloes
130
a cardigan
een vest, een kort (gebreid) jasje met mouwen
131
a coat
een mantel
132
a dress
een jurk
133
a hoodie
een sweater met een kap
134
a jacket
een jas
135
(a pair of) jeans
een jeans (broek)
136
a jogging suit
een trainingspak
137
a jumper a pullover
een trui
138
( a pair of) trousers
een broek
139
a polo shirt
een polo
140
a shirt
een hemd
141
(a pair of) shorts
een short
142
a skirt
een rok
143
( a pair of) socks
kousen
144
a suit
een (maat) pak
145
a sweater
een trui
146
a T-shirt
een T-shirt
147
tights
een panty
148
shoes
schoenen
149
sneakers
sportschoenen
150
(a pair of) boots
laarzen
151
a belt
een riem
152
an earring
een oorbel
153
a handbag
een handtas
154
a hat
een hoed
155
a necklace
een halsketting
156
a ring
een ring
157
a scarf
een sjaal
158
a tie
een das
159
light green
licht groen
160
dark green
donkergroen
161
white
wit
162
black
zwart
163
pink
roze
164
blue
blauw
165
brown
bruin
166
yellow
geel
167
red
rood
168
grey
gruis
169
purple
paars
170
orange
oranje
171
beige
beige
172
a beauty salon
een schoonheidssalon
173
a chemsit's
een drogisterij
174
a supermarket
een supermarkt
175
a department store
een warenhuis
176
a bookshop
een boekenwinkel
177
a toy shop
een speelgoedwinkel
178
a stationery shop
een winkel met kantoorbenodigdheden
179
a trift shop
een kringloopwinkel
179
a shoe shop
een schoenwinkel
179
a pet shop
een dierenwinkel
179
a DIY shop
een bouwmarkt
179
a grocery shop
een kruidenierswinkel
179
a florist's
een bloemist
179
a lift
een lift
179
an escalator
een roltrap
179
a deli
een delicatessenwinkel
179
a newsagent's
een uitbater van een krantenwinkel
180
an optician's
een opticien
180
a post box
een brievenbus
180
an ATM
een bankautomaat
180
an information desk
een informatie bureau
180
stairs
trappen
180
a taxi
een taxi
180
toilets
toiletten
181
First Aid
Eerste Hulp
182
on the first floor
op de eerste verdieping
183
on the ground floor
op de benedenverdieping
184
on the second floor
op de tweede verdieping
185
on the top floor
op de bovenste verdieing
186
on your left
aan je linkerkant
187
on your right
aan je rechterkant
188
downstairs
beneden
189
upstairs
boven
190
between
tussen
191
opposite
tegenover
192
in front of
voor
193
next to
naast
194
ninety-nine pence
negenennegentig cent
195
one pound fifty
een euro vijftig
196
sixteen pounds twenty-two
zestien euro tweeëntwintig
197
seventy-five dollars
vijfenzeventig euro
198
one hundred euros
honderd euro
199
Can i help you?
Kan ik u helpen
200
Are you looking for something?
Zoekt u iets
201
I'm just looking/ browsing
ik ben aan het rondkijken
202
I'm looking for
Ik zoek ..
203
Where are the changing rooms
waar zijn de paskamers
204
the changing rooms ar here/ over there
de paskamers zijn hier/ daar
205
ca i try ... on
kan ik .. passen
206
what size are you
welke maat hebt u
207
Would you like another colour/ size
wilt u deze in een andere kleur/ maat
208
i am a small/ medium/ large / a 38
Ik heb een small/ medium/ large/ maatje 38
209
do you sell this/ these in another size/ in a 40/ in a smaller size/ in a bigger size?
Verkoorpt u dit/ deze in een andere maat/ in een 40/ in een kleinere maat/ in een grotere maat?
210
do you have this in red/ in another colour
hebt u dit in het rood/ in een andere kleur?
211
here you are
alsjeblieft
212
i'm sorry, that's the last one
het spijt me dat is de laatste
213
how is it?
hoe zit het
214
it is too big/ too loose/ too short/ too long/ too small/ too tight
het is te groot/ los/ kort/ lang/ klein/ strak
215
They're perfect. I'll take them
Ze zijn perfect. Ik neem ze
216
I like it. I don't like it
Het bevalt me. Het bevalt me niet.
217
It looks good on me.
Het staat me good
218
how much is it? How much are these
hoeveel kost het? Hoeveel kosten ze
219
How much is this one/ how much are these ones
hoeveel kost / hoeveel kosten deze
220
it is They are
Het kost/ Ze kosten
221
This one is only
Die kost slechts
222
These ones are
Deze kosten
222
That's cheap/ too expencive
Dat is goedkoop/ te duur
222
Is it in the sales? I'm afraid it isn't
Is dat afgeprijsd? Ik vrees van niet.
222
Is there a dicount? I'm sorry but there isn't
Is er een korting? Sorry, die is er niet
223
Cash or card?
Cash of met de kaart?
224
Can i have a receipt pleas?
Kan ik een kassabon krijgen a.u.b.?
225
Would you like a bag? Yes please
Hebt u graag een draagtas? Ja graag.
225
Here is your change.
Hier is uw wisselgeld
226
Do you have a loyalty card? No, i don't. Yes, i do.
Hebt u een klantenkaart? Nee/ Ja
227
to wear clothes/ to buy
dragen/ kleren kopen
227
fashion
mode
228
a label
een merk
229
to go shopping
gaan winkelen
230
a salesperson
een winkelbediende
230
to exchange/ to return
omruilen/ teruggeven
230
a shop assistant
een winkelbediende
230
a costumer
een klant
231
the price
de prijs
231
second-hand
tweedehands
231
to cost
kosten
231
to spend money on
geld besteden aan
232
to hear
horen
232
to remember
zich herinneren
232
to think
denken
232
to forget
vergeten
232
to need
nodig hebben