Vocabulary - Part 2 Flashcards
(48 cards)
1
Q
Goes
A
Daalt
2
Q
Down
A
Benden
3
Q
Level / peak
A
Niveau
4
Q
to Spend (money, time, effort)
A
Besteden
5
Q
Highest
A
Hoogste
6
Q
To outsource
A
Uitbesteden
7
Q
The projects
A
De Projecten
8
Q
Instructions
A
Bijsluiter
9
Q
Doses
A
Dosering
10
Q
The label
A
He tetiket
11
Q
Breathing
A
Ademen
12
Q
Stomach problems
A
Maag klachten
13
Q
Tablet
A
Pill
14
Q
At once
A
Onmiddelijk
15
Q
Taken in (like swallowed)
A
Ingenomen
16
Q
Dissolved / Resolved
A
Opgelost
Ex: Mijn probleem is opgelost
17
Q
Food
A
Voedsel
18
Q
Before
A
Voordat
19
Q
Cough
A
Hoesten
20
Q
Expect
A
Verwacht
21
Q
Atleast
A
Minstens
22
Q
Disappear
A
Verdwenen
23
Q
Consultant
A
Raadpleeg
24
Q
Itchy cough
A
Kriebelhoest
25
High fever
Hoge Koorts
26
Case
Het geval
27
To balance
Balanceren
28
Tradition
Traditie
29
Far away
Ver weg
30
The address
Het adres
31
Carefully
Voorzichtig
32
Usage of "carefully:
De auto is niew dus ik rijd voorzichtig
33
The confirmation
De Bevestiging
34
Soon
Spoedig
35
Abbreviation
Afkorting
36
As soon as possible
Zo spoeding mogelik (zsm)
37
Volunteer
De Vrijwilliger
38
To prepare
Voorbereiden
39
To play
Spelen
40
To spell
Spellen
41
To change
Veranderen
42
Safe
Velig
Wij hebeen een velige buurt
43
At the same time
Tegelijk
Ik ga naar de school en ik ga tegelijk naar mijn broer
44
Timely
Tidelijk
45
Strange / weird
Vreend
46
Stranger / alien
Vreemdeling
47
To delete/ to scrap away
Schrapt
48
A mass of
Massal
