Vocabulary - Part 5 Flashcards
(54 cards)
1
Q
To save
A
Besparen
2
Q
Increases
A
Stigjt
3
Q
Accessible
A
Bereikbaar
4
Q
Disturbing / defect
A
Storing
5
Q
Naar de straat
A
Bij mij in de straat
6
Q
Spicy
A
Scherp / Pittig / Pikant / Heet
7
Q
Opposite
A
Tegenover
8
Q
Preferrably –> (imp word for writing and speaking)
A
Liever
Ex: Liever in het restaurant
9
Q
That is great
A
Dat is afgesproken
10
Q
Near the window
A
Bij het raam
11
Q
Occupied
A
Bezet
12
Q
Sparking water
A
Sparood
13
Q
It is coming / on the way
A
Dat komt eraan
14
Q
Im on the way
A
Ik kom eraan
15
Q
Crazy about
A
Gek op
16
Q
To experience
A
Meemaken
17
Q
To arrive / to get
A
Aankomen
18
Q
Luck
A
Geluk
19
Q
Sold out
A
Uitverkocht
20
Q
Bad luck
A
Pech
21
Q
Later
A
Straks
22
Q
Highlights / Summary
A
Samen Vattingen
23
Q
Foot ball channel
A
Voet bal kanaal
24
Q
Hell
A
Verdorie
25
To grumble
Mopperen
26
I say to my boss
Ik zeg tegen mijn boss
Note: Can be used in normal speaking & in exams
27
Interest
Zin
28
Big screen Television
Groot beeld televise
29
Such a
Z'n = Zo een
30
The match
De wedstrijd
31
Extremely / Heartily
Hartstikke
32
I enjoy the beautiful day
Ik geniet van de mooie dag
33
Agree
Mee ens
34
Wins
Wint
35
Well
Nou
36
The education
Her onderwijs
37
Vocational education
Her beroep Sonderwijs
38
The research
Het onderzoek
39
Learning method
De lesmethode
40
Science
De wetenschap
41
Scientist
De wetenschapper
42
Task / Exercise
De opgove
43
Test
Het tentamen
44
To pass
Slagen
45
To fail
Zakken
46
Online shop
Web winkel
47
Added to
Erbij
48
Subtracted from
Eraf
49
Times / multiply
Keer / Maar
50
To divide
Delen
51
Dear
Lieve
52
Already used to it
Al gewend
53
Knew
Kende
54