vocabulary unit 3: our world Flashcards
part 2: the environment (150 cards)
1
Q
to claim lives
A
levens opeisen
2
Q
to pull from the rubble
A
uit het puin trekken
3
Q
to block off/to unblock roads
A
de weg afzetten/ deblokkeren
4
Q
to be obliterated by the earthquake
A
worden weggevaagd door de aardbeving
5
Q
to warn off possible landslides
A
waarschuwen voor mogelijke aardverschuivingen
6
Q
to stand at 1,230
A
staan op 1,230
7
Q
to hamper rescue efforts
A
om reddingspogingen te belemmeren
8
Q
to search the debris
A
het puin doorzoeken
9
Q
to ferry the dead
A
de doden overzetten
10
Q
the death toll
A
het dodenaantal
11
Q
the epicentre of the quake
A
het epicentrum van de aardbeving
12
Q
to struggle to reach
A
worstelen om te reiken
13
Q
to hamper rescue efforts
A
hinderen van reddingspogingen
14
Q
amid the rubble
A
tussen het puin
15
Q
to ferry the injured
A
het vervoeren van de gewonden
16
Q
a magnitude 7.5 earthquake
A
een aardbeving met een kracht van 7.5
17
Q
the worst affected areas
A
de zwaarst getroffen gebieden
18
Q
the devastation of
A
de verwoesting van
18
Q
to cause a tsunami
A
een tsunami veroorzaken
19
Q
air pollution
A
luchtverontreiniging
20
Q
visual pollution
A
horizonvervuiling
21
Q
thermal pollution
A
thermische vervuiling
22
Q
noise pollution
A
geluidsoverlast
23
Q
residual waste
A
restafval
24
organic waste
organisch afval
25
hazardous waste
gevaarlijke afvalstoffen
26
paper and card
papier en karton
27
plastic bottles, metal and card containers
PMD
28
wall paper, light bulb, disposable nappies
residual waste
29
syringe
spuit (hazardous waste)
30
spray can, bottle shampoo, aluminium plate, plastic bag, carton of milk,..
PMD
31
apple, potato peelings
organic waste
32
coffee machine, light bulb, magazines
recycling point
33
plastic toy (not broken), bucket
charity shop/thrift shop
34
painkillers, ear drops
chemist's(apotheek)
35
cause/contribute to climate change
klimaatverandering veroorzaken/bijdragen
36
produce pollution
vervuiling produceren
37
damage/destroy the environment
het milieu beschadigen/vernielen
38
degrade ecosystems
ecosystemen aantasten
39
harm the environment
het milieu schaden
40
threaten natural habitats/a species with extiction
natuurlijke habitats/een soort bedreigen met uitroeiing
41
deplete natural resources
natuurlijke hulpbronnen uitputten
42
pollute rivers and lakes
rivieren en meren vervuilen
43
contaminate groundwater
grondwater verontreinigen
44
log forests
boomstammen
45
address/combat/tackle the threat
de dreiging aanpakken/bestrijden/aanpakken
46
fight/take action on/reduce/stop global warming
de opwarming van de aarde bestrijden/actie ondernemen/terugdringen/stoppen
47
limit/curb/control air/water/atmospheric
limiet/urb/controle lucht/water/atmosferisch
48
cut/reduce pollution
vervuiling verminderen
49
offset carbon
koolstof compenseren
50
reduce your carbon footprint
je koolstofvoetafdruk verminderen
51
achieve/promote sustainable development
duurzame ontwikkeling bereiken/bevorderen
52
preserve/conserve biodiversity
biodiversiteit behouden/conserveren
53
protect endangered species
bedreigde diersoorten beschermen
54
prevent/stip soil erosion
bodemerosie voorkomen/stoppen
55
raise awareness of environmental issues
bewustmaking van milieukwesties
56
save the planet
red de planeet
57
conserve/save/consume/waste energy
energie besparen/consumeren/verspillen
58
manage/exploit/be rich in natural resources
natuurlijke hulpbronnen beheren/exploiteren/rijk zijn
59
dump/dispose of hazardous waste
storten/verwijderen van gevaarlijk afval
60
dispose of/throw away litter/rubbish/garbage
afval opruimen/weggooien
61
use/be made from recycled/biodegradable material
gebruik/maak van gerecycled/biologisch afbreekbaar materiaal
62
recycle bottles
flessen recycleren
63
promote/encourage recycling
recycling bevorderen/aanmoedigen
64
develop/invest in/promote renewable energy
ontwikkelen/investeren in/bevorderen van hernieuwbare energie
65
reduce your dependence on fossil fuels
verminder je afhankelijkheid van fossiele brandstoffen
66
get/obtain/generate/produce electricity from wind
elektriciteit uit wind krijgen/krijgen/opwekken/produceren
67
build/develop a wind farm
een windmolenpark bouwen/ontwikkelen
68
install/be fitted with/be powered by solar panels
zonnepanelen installeren/bevatten/van stroom worden voorzien
69
animals mate/breed/reproduce/feed
dieren paren/fokken/voortbrengen/voeden
70
fish/amphibians swim/spawn
vissen/amfibieën zwemmen/paren
71
birds fly/migrate/nest/sing
vogels vliegen/migreren/nesten/zondigen
72
insects/bees/locusts swarm
insecten/bijen/sprinkhanen zwermen
73
bees collect/gather nectar/pollen
bijen verzamelen nectar/stuifmeel
74
spiders spin/weave a web
spinnen spinnen een web
75
snakes/lizards shed their skins
slangen/hagedissen vervellen
76
bears/hedgehogs/frogs hibernate
beren/heggen/kikkers houden winterslaap
77
insect larvae grow/develop/pupate
insectenlarven groeien/ontwikkelen/pupuleren
78
an egg hatches
een ei komt uit
79
attract/find/choose a mate
een partner aantrekken/vinden/kiezen
80
produce/release eggs
eieren produceren/uitzetten
81
lay/fertilize/incubate/hatch eggs
eieren leggen/vruchtbaar maken/incuberen/uitbroeden
82
inhabit a forest
een bos bewonen
83
mark/enter/defend territory
territorium markeren/verdedigen
84
stalk/hunt/capture/catch/kill prey
prooi besluipen/opjagen/vangen/doden
85
trees/plants grow/bloom/blossom/flower
bomen/planten groeien/bloeien/bloeien
86
a seed germinates/sprouts
een zaadje ontkiemt/spruit uit
87
leaves appear/develop/form
bladeren verschijnen/ontwikkelen/vormen
88
flower buds swell/open
bloemknoppen zwellen open
89
a fungus grows/spreads/colonizes something
een schimmel groeit/verspreidt/koloniseert iets
90
pollinate/fertilize a flower
een bloem bestuiven/bemesten
91
produce/release/spread/disperse spores
sporen produceren/verspreiden/verspreiden
92
produce/bear fruit
vruchten dragen
93
develop/grow/form roots
ontwikkelen/groeien/wortels vormen
94
provide/supply/absorb/extract/release nutrients
voedingsstoffen leveren/leveren/absorberen/extraheren/afgeven
95
perform/increase/reduce photosynthesis
fotosynthese uitvoeren/verhogen/verminderen
96
bacteria grow/spread/multiply
bacteriën groeien/verspreiden/vermenigvuldigen
97
bacteria live/thrive on something
bacteriën leven/dijen ergens op
98
bacteria evolve/colonize something/cause disease
bacteriën evolueren/koloniseren iets/veroorzaken ziekte
99
bacteria break something down/convert something
bacteriën breken iets af/converteren iets
100
a virus enters/invades something
een virus dringt iets binnen
101
a virus mutates/evolves/replicates
een virus muteert/evolueert/repliceert
102
be infected with/contaminated with/exposed to a new strain
geïnfecteerd zijn met/besmet zijn met/blootgesteld zijn aan een nieuwe stam
103
contain/carry/harbour bacteria
bacteriën bevatten/dragen/bergen
104
kill/destroy/eliminate harmful
schadelijk doden/vernietigen/elimineren
105
rubbish (BriEng)
things you throw away you don't longer need
106
garbage/trash (AmEng)
inside hom: means waste food and other wet material
trash: paper, card and dry material
107
dustbin
put in rubbish and collected by the dustmen
108
trashcan
put garbage and trash in it and collected by garbage collectors
109
refuse
refuse collector is formal word for dustman or garbage collector
110
be bathed in/bask in/be blessed with/enjoy bright sunshine
baden in/braken in/gezegend zijn met/genieten van felle zon
111
the sun shines/warms something/beats down
de zon schijnt/verwarmt iets/ slaat neer
112
the sunshine breaks/streams through something
de zonneschijn breekt/stroomt ergens doorheen
113
fluffy clouds drift across the sky
pluizige wolken drijven langs de hemel
114
a gentle/stiff sea breeze blows in/comes in of the sea
een zachte/stevige zeebries waait in/komt uit zee
115
the snow crunches beneath/under somebody's feet/boots
de sneeuw knispert onder iemands voeten/laarzen
116
dark clouds form/gather/roll in/cover the sky/block out the sun
donkere wolken vormen zich/pakken zich samen/rollen naar binnen/bedekken de hemel/blokkeren de zon
117
the sky darkens/turns black
de lucht wordt donkerder/wordt zwart
118
a fine mist hangs in the air
een fijne mist hangt in de lucht
119
a dense fog rolls in
een dichte mist rolt op
120
the rain falls/comes down/pours down
de regen valt/komt naar beneden/giet naar beneden
121
snow falls/comes down/covers something
sneeuw valt/valt naar beneden/bedekt iets
122
the wind blows/whistles/howls/picks up/whips through something/sweeps across something
de wind blaast/fluit/hoest/haalt/zweept ergens doorheen/veegt ergens overheen
123
strong/gale-force winds blow/gust
harde wind waait/stormt
124
a storm is approaching/is moving inland/hits/strikes/rages
een storm nadert/verplaatst zich landinwaarts/stormt/slaat toe/woedt
125
thunder rolls/rumbles/sounds
donder rolt/bromt/klinkt
126
lightning strikes/hits/flashes
blikseminslagen/inslagen/flitsen
127
a blizzard hits/strikes/blows/rages
een sneeuwstorm slaat toe/stormt/woedt
128
a tornado touches down/hits/strikes/destroy something/rips through something
een tornado strijkt neer/ treft/ vernietigt iets/ raast ergens doorheen
129
forecast/expect/predict rain
regen voorspellen/verwachten/voorspellen
130
get caught in/seek shelter from/escape the rain
verstrikt raken in/schuilen voor/ontkomen aan de regen
131
be covered/shrouded in mist
in mist gehuld zijn
132
be in for/brave/shelter from a storm
binnen zijn voor/overeind blijven/schuilen voor een storm
133
hear rolling thunder
hoor rollende donder
134
be battered/buffeted by strong winds
gehavend/bufferd worden door harde wind
135
be blowing a gale
het waait stormachtig
136
battle against/brave the elements
strijden tegen/overwinnen van de elementen
137
the sun breaks through the clouds
de zon breekt door de wolken
138
the sky clears/brightens/lightens
de lucht klaart op/heldert/licht op
139
the clouds part/clear
de wolken deel/helder
140
the rain stops/lets up/holds off
de regen stopt/laat los/houdt op
141
the wind dies down
de wind gaat liggen
142
the storm passes
de storm gaat liggen
143
the mist lifts/clears
de mist trekt op
144
wet
covered with or full of liquid, especially water
145
moist (synonym wet)
slightly wet, often in a way that is pleasant or useful
146
damp (synonym wet)
slightly wet, often in a way that is unpleasant
147
soaked (synonym wet)
more informal very wet
148
drenched (synonym wet)
very wet
149
saturated (synonym wet)
very wet
