Voedingsstoffen Flashcards

(20 cards)

1
Q

Geef een synoniem van basaal metabolisme (BMR).

A

Grondstofwisseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg het verschil uit van HDL en LDL.

A

HDL = goede cholesterol (high density lipoproteine), deze vorm van cholesterol zorgt er voor dat een teveel aan lipide wordt afgevoerd
LDL = Slechte cholesterol (low density lipoproteine), deze vorm van cholesterol kan zich ophopen uit bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef de 3 belangrijkste functies van cholesterol.

A
  • Bouwsteen van celmembraan
  • Vormt vitamine D en galzouten
  • Voorloper van steroïdehormonen zoals oestrogeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een … is een chemisch proces waarbij een verbinding wordt afgebroken door de toevoeging van water.

A

Hydrofysereactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vergelijk en contrasteer visceraal vet en onderhuidsvet.

A

Visceraal vet bevindt zich in de buikholte, rondom organen. Onderhuidsvet bevindt zich in direct onder de huid en is zichtbaar Het dient als energieopslag en thermische isolatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg het verschil uit tussen verzadigde en onverzadigde vetten.

A

Verzadigde: Niet essentieel, vooral in dierlijke vetten, zal het cholesterolgehalte verhogen en zijn enkelvoudige bindingen
Onverzadigde: Essentieel, zit in plantaardige dingen, zal je cholesterolgehalte verlagen en 1 of meer dubbele bindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ons organisme bestaat niet alleen uit KH, eiwitten en vetten, maar ook uit combinaties ervan, benoem deze 3

A
  • Lipoproteïnen
  • Glycoproteïnen
  • Glycolipiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg uit wat gluconeogenese is.

A

Dit is het proces waarbij het lichaam glucose gaat aanmaken vanuit niet KH bronnen. Deze omzetting gebeurt in de lever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geef de 4 functies van eiwitten.

A
  • Eiwitten zijn de bouwstenen van ons lichaam en zorgen voor het herstel van cellen
  • Versnellen verteringsprocessen
  • Eiwitten transporteren stoffen
  • Imuuneiwitten helpen het lichaam te beschermen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een synoniem voor polypeptide

A

Meervoudige suikers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat geeft GI of Glycemische index aan ?

A

Het geeft aan hoe rap de glucose in je bloed komen te zitten. Sommige stoffen zijn rapper verwerkt dan anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef 3 belangrijke functies van vetten.

A
  • Energievoorziening
  • Bescherming van vitale organen
  • Isolatielaag voor lichaamstemperatuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Moleculen met éénzelfde brutoformule, maar een verschillende structuurformule worden ook … genoemd.

A

Isomeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg het verschil uit tussen een hydrolyse- en een condensatiereactie .

A

Bij een hydrolysereactie wordt de binding van de stof verbroken, bij een condentatiereactie wordt er een nieuwe binding gemaakt. Bv: glucose + glucose = maltose + H20

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de correlatie tussen verzadigde vetten en LDL ?

A

De enkelvoudige verbindingen in verzadigde vetten maken ze recht en compact, wat hun interactie met celmembranen beïnvloed. Hierdoor is er een plaque aan de binnenkant van de aders = LDL = slechte colesterol die een negatieve invloed heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voedingsstoffen zorgen voor tal van levensprocessen, welke zijn de 3 belangrijkste ?

A
  • Herstel en groei van het lichaam
  • Energievoorziening
  • Stofwisseling
17
Q

Wat zijn organische stoffen en wat zijn anorganische stoffen ?

A

Organische stoffen komen van levende organisme en zijn energie- en koolstofrijk. Anorganische stoffen komen van niet-levende organisme en zijn niet energie- en koolstof rijk.

18
Q

Wat zijn de bouwstenen van eiwitten en hoeveel daarvan zijn essentieel ?

A

Aminozuren, waarvan 8 essentieel zijn

19
Q

Wat zijn tripeptide ?

20
Q

Geef de 4 factoren die de werking van een enzyme kunnen beïnvloeden.

A
  • Temperatuur
  • Zuurtegraad
  • Enzyme-consentratie
  • Subtraat-concentratie