Week 1

Question 1

Klinische diagnostiek

Answer 1

Domein dat informatie verzameld over de client en zijn omgeving met het oog op het ontwerpen van de meest adequate aanpak van de problemen die door de client zelf of door zijn omgeving zijn gesignaleerd.

Question 2

Psychodiagnostiek

Answer 2

Het onderscheiden van personen naar hun individuele psychische kenmerken, zoals die zich manifesteren in hun typische gedrags- en uitingsvormen, en wel met behulp van tests (de leer van het stellen van een diagnose op het terrein van psychologie)

Question 3

Gedisciplineerde vakbeoefening

Answer 3

Het handelen van de diagnosticus verloopt volgens regels die door hemzelf uitgelegd kunnen worden –> empirisch-analytische aanpak

Question 4

Wetenschappelijke diagnostiek

Answer 4

Het probleemoplossend omgaan met persoonlijkheids- en gedragsproblemen ondersteunen met wetenschappelijk-empirische kennis. (Resultaten worden getoetst op een manier dat het herhaalbaar is voor andere onderzoekers)

Question 5

Drie foutbronnen

Answer 5

1. Fouten in het schatten, afwegen en herzien van kansen (bijvoorbeeld als client kenmerken vertoont van twee verschillende problemen, de diagnosticus moet informatie verzamelen die meer bij het ene dan het andere probleem voorkomt)
2. Vuistregels en heuristieken die tot vertekening leiden
3. Problemen bij de kwaliteit van het professionele oordeel

Question 6

Beschikbaarheidsheuristiek

Answer 6

Mensen zijn geneigd het optreden van een verschijnsel hoger in te schatten als zij minder moeite hebben met het voor de geest halen van voorbeelden (Je denkt sneller dat je iets hebt, als je weet wat de symptomen zijn)

Question 7

Beslissingsprobleem

Answer 7

Een keuzeprobleem waarbij verschillende opties verschillende consequenties kunnen hebben met betrekking tot het doel

Question 8

Besliskunde

Answer 8

Een verzameling van modellen en procedures die aangeven hoe de beslisser in verschillende stappen van het beslissingsproces het best kan handelen met het oog op het te bereiken doel

Question 9

Descriptieve beslissingtheorie

Answer 9

Het verklaren van beslissingsgedrag

Question 10

Normatieve beslissingstheorie

Answer 10

Beschrijven, verklaren en voorschrijven hoe de beslisser te werk moet gaan op basis van een aantal rationele stellingen

Question 11

Normatieve diagnostiek

Answer 11

De tak van de methodologie die zich bezighoudt met het funderen, formuleren en onderzoeken van diagnostische regels en procedures

Question 12

Heuristiek

Answer 12

Wetenschappelijke strategie om problemen systematisch op te lossen en dingen methodisch te ontdekken

Question 13

Algoritmisch

Answer 13

Volgens een stappenplan

(Normatief is niet heuristisch, maar algoritmisch)

Question 14

Vier typen vraagstellingen

Answer 14

Verheldering, onderkenning, verklaring en indicatie

Question 15

Verheldering

Answer 15

Hoe moet ik verwoorden wat ik ervaar t.o.v. dit kind/mijzelf?

Question 16

Onderkenning

Answer 16

Wat is er aan de hand?

Question 17

Verklaring

Answer 17

Waarom is dit aan de hand?

Question 18

Indicatie

Answer 18

Hoe kan er het best geholpen worden?

Question 19

Diagnostisch scenario

Answer 19

Het diagnostisch scenario ordent al de vragen v. de client + de vragen die zijn opgekomen tijdens de aanmelding –> vanuit de ordening stelt diagnosticus een eerste theorie over de problematische gedragingen v. de client

Question 20

‘Diagnostisch scenario is een cyclisch verloop’

Answer 20

Uit het diagnostisch scenario lijkt dat het diagnostische proces het doorlopen van vier stappen is. Echter, de diagnostiek is het herhaald doorlopen van het scenario; een cyclisch verloop

Question 21

Stappenplan van diagnostisch cyclus

Answer 21

1. Aanmelding
2. Klachtanalyse
3. Probleemanalyse
4. Verklaringsanalyse
5. Indicatie-analyse
6. Advies

Question 22

Klachtanalyse

Answer 22

Verzameling van de klachten van de client en nagaan over daadwerkelijk bedoeld wordt wat de client uitspreekt

Uitkomst: vorming van de diagnostische hulpvraag en ordening van de klachten –> verhelderende diagnose

Question 23

Probleemanalyse

Answer 23

Verband leggen tussen klachten en problemen en taxatie van de ernst van die problemen

Uitkomst: benoeming van het probleem –> onderkennende diagnose

Question 24

Verklaringsanalyse

Answer 24

Genereren van de hypothesen, deze toetsen en hieruit een integratief beeld opstellen

Uitkomst: samenhangend beeld waarin verklaringen zijn opgenomen –> de verklarende diagnose

Question 25

Indicatie-analyse

Answer 25

Formulering van een globaal interventie doel , analyse van een bijpassende interventies en uiteindelijke aanbeveling --> indicerende diagnose

Question 26

Vuistregels die een rol spelen bij de toepassing van klinische oordeelsvorming

Answer 26

1. Causale attributie: de persoon die handelt verklaart zijn gedrag vanuit externe omstandigheden en de persoon die observeert verklaart het handelen van de actor vanuit interne disposities. 2. Gedragsconformiteit: door gedrag van diagnosticus informatie uitlokken 3. Beschikbaarheid: het oordeel van de mate waarin een verschijnsel voorkomt 4. Representativiteit: het oordeel van de kans waarmee een verschijnsel overeenkomt met wat als daarvoor typerend wordt opgevat 5. Verankering: oordelen over de frequentie of omvang van de verschijnselen blijven sterk verankerd in de aanvangsvoorwaarden die de beoordelaar hanteert 6. Confirmatorische teststrategie: het opzoeken van informatie die bij de eigen mening aansluit.

Question 27

Psychodiagnostiek

Answer 27

Onderzoek op het gebied van psychosociaal functioneren, met als doel om een betrouwbare en valide beschrijving van deze psychosociale werkelijkheid te verkrijgen, mogelijke verklaringen te zoeken voor het ontstaan en voortbestaan van de problemen, en deze verklaringen toetsen

Question 28

Betrouwbaarheid

Answer 28

Hypothesen en toetsingen zijn zo onafhankelijk mogelijk van het moment van onderzoek, de onderzoeker of andere toevallige factoren

Question 29

Validiteit

Answer 29

Hypothesen en toetsingen hebben daadwerkelijk betrekking op datgene wat bedoeld werd te beschrijven of te toetsen

Question 30

Stappen wetenschappelijk empirisch onderzoek

Answer 30

1. Observatie 2. Inductie 3. Deductie 4. Toetsing 5. Evaluatie

Question 31

Probleemherkenning

Answer 31

Eerste oriëntatie op de hulpvraag: wat is de vraag, wie stelt de vraag, wie zijn de betrokkenen en welke verantwoordelijkheden hebben zij?

Question 32

Probleemdefiniering

Answer 32

Wat is de oorzaak van het probleem? De globale doelen van hulp worden vastgesteld

Question 33

Handelingsmogelijkheden

Answer 33

Hoe kunnen de gestelde doelen bereikt worden? In deze fase worden de handelingsmogelijkheden bedacht en afgewogen

Question 34

Planning voor de interventie

Answer 34

Concrete afspraken: wie gaat wat doen? wanneer, waar, waarmee en waarom? Welke criteria worden gehanteerd om te beoordelen of het plan werkt en wanneer de doelen bereikt zijn?

Question 35

Evaluatie van de effecten

Answer 35

Besluiten of de interventie voldoende heeft gewerkt, voortgezet moet of afgesloten kan worden.

Question 36

Expliciteren

Answer 36

Instaat zijn uit te leggen wat je doet als hulpverlener en waar. Hiermee betrek je de hulpvrager bij de hulp en draag je bij aan de motivatie en zelfredzaamheid

Question 37

Operationalisatie

Answer 37

Passende onderzoeksinstrumenten kiezen. Hoe gaan we de hypothesen toetsen en wanneer verwerpen of behouden we de hypothese?

Question 38

Multidisciplinair team

Answer 38

Een groep mensen die allen gespecialiseerd zijn in een ander vakgebied en samenwerken aan een opdracht waarbij kennis in verschillende vakgebieden vereist is om de opdracht succesvol te voltooien

Question 39

Evidence-based assessment

Answer 39

Verklaren op basis van een probleemgerichte theorie

Question 40

Evidence-based treatment

Answer 40

Ingrijpen bij een probleem

Question 41

Evidence-based practice

Answer 41

Integratie van het best beschikbare onderzoek en klinische expertise in de context van clientkenmerken, cultuur en voorkeuren

Question 42

Praktijkparadigma

Answer 42

Een succesvol gebleken wijze op de regulatieve cyclus in een bepaald type probleemsituatie te doorlopen

Question 43

Stoornis

Answer 43

Problemen in het relationele en/of beroepsmatige functioneren van een persoon, die gekarakteriseerd worden door een bepaalde mate van onvrijheid in handelen

Question 44

Syndroom

Answer 44

Een groep symptomen die met elkaar in een min of meer vast verband voorkomen

Question 45

Classificatie

Answer 45

Concluderen dat een bepaald toestand aanwezig is bij een individu, hetgeen meestal aanleiding is voor verder onderzoek naar de oorzaken, geschiedenis en rol van het gedrag in de context

Question 46

Diagnose

Answer 46

Formuleren van mogelijk aanwezige causaliteit, waarbij de context wordt betrokken, om vervolgens onderzoek te doen maar mogelijke interventies

Question 47

Diagnostic Classification Zero to Three

Answer 47

Een systeem om stoornissen van het jonge individuele kind en van de ouder-kinderparen in te delen. Er gaat veel aandacht uit naar regulatiestoornissen en de vraag op welk niveau die verstoord is (sensorisch, motorisch, gedrag, fysiologisch, affectief, etc.)

Question 48

Psychodynamisch model

Answer 48

Een verzameling van verschillende moderne versies van de psychoanalyse. Sterke belangstelling voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen en jeugdigen

Question 49

Id

Answer 49

Primaire drijfveren van een individu

Question 50

Superego

Answer 50

Geinternaliseerde regels door socialisatie en opvoeding

Question 51

Ego

Answer 51

Bemiddeling van id en superego --> gedrag en ontwikkeling

Question 52

Sensitiviteit

Answer 52

Het vermogen van een opvoeder om signalen van het kind waar te nemen

Question 53

Responsiviteit

Answer 53

Het vermogen van de opvoeder om adequaat te reageren op de waargenomen signalen. Veilige gehechtheid wordt gekenmerkt door sensitieve responsiviteit

Question 54

Leertheorie model

Answer 54

Model dat er vanuit gaat dat probleemgedrag zowel ontlokt kan worden door bepaalde voorafgaande stimuli als bekrachtigd kan worden door erop volgende stimuli

Question 55

Antecedente variabelen

Answer 55

Voorafgaande stimuli

Question 56

Consequente variabelen

Answer 56

Volgende stimuli

Question 57

Communication- referenced

Answer 57

Individuele beschrijving van het gedrag van de hulpvrager

Question 58

Criterion-referenced

Answer 58

Gedrag wordt vergeleken met vooropgestelde criteria, bijvoorbeeld in onderzoek naar leervorderingen.

Question 59

Norm-referenced

Answer 59

Empirisch vastgestelde statistische normen worden als ijkpunt genomen. Het doel hierbij is wel het vergelijken met leeftijdsgenoten, waardoor dit goed gebruikt kan worden bij het signaleren van problematiek

Question 60

Monocausaliteit

Answer 60

Het probleem ontstaat door een oorzaak

Question 61

Multifinaliteit

Answer 61

Een oorzaak kan verschillende gevolgen hebben

Question 62

Equifinaliteit

Answer 62

Een probleem kan door verschillende risicofactoren veroorzaakt worden

Question 63

Model van Belsky

Answer 63

Context, levensloop van ouders en eigenschappen van het kind --> ontwikkeling van het kind

Question 64

Meervoudig risicomodel van Scholte

Answer 64

Invloed van school op ontwikkeling

Question 65

Bronferbrenner

Answer 65

Invloed van economie, cultuur en politiek

Question 66

Ernsttaxatie

Answer 66

Bepaald of iemand in aanmerking komt voor verder onderzoek

Question 67

Specificiteit

Answer 67

Het specifiek opsporen van een bepaalde soort problematiek

Question 68

Sensitiviteit

Answer 68

De gevoeligheid voor het opsporen van problematiek

Question 69

Anamnese

Answer 69

Verzameling van voorgeschiedenis

Question 70

Heteroanamnese

Answer 70

Informatie verzamelen over een ander

Question 71

Ontwikkelingsanamnese

Answer 71

Het actuele functioneren van het kind wordt chronologisch nagelopen op de ontwikkelingsdomeinen

Question 72

Epidemiologie

Answer 72

De leer van de verspreiding van ziekten onder een bevolking en de oorzaken daarvan