Week 4 Flashcards
Voorlopig diagnostisch denkschema
Een eerste conceptueel ‘schema’ dat de diagnosticus opstelt op basis van de informatie uit de voorgaande stappen en door een koppeling te maken met beschikbare kennis: empirisch en klinisch (intuïtie of veronderstelde kennis)
Conditie
Een variabele die volgens het wetenschappelijk kennisbestand verantwoordelijk is voor het in gang zetten of houden van een probleem
Wetenschappelijk verklarende hypothese
Een bewering over de veronderstelde causale samenhang tussen twee of meer condities
Diagnostisch (verklarende) onderzoekshypothese
Een toetsbare (deel)bewering over een conditie die verondersteld wordt een verklaring te zijn voor het onderkende probleem
Diagnostische toetsprocedure
Operationlisatie van de condities uit de verklarende onderzoekshypothese door de keuze van middelen en criteria
Toetsingscriteria
Criteria die aangeven welke maatstaven bij de gekozen middelen worden gebruikt om te beslissen of de onderzoekshypothese kan worden aangenomen
Onderzoeksmiddelen
Alle middelen die bruikbaar zijn om een conditie uit een hypothese te operationaliseren
Neurocognitieve functies
Neuropsychologische en cognitieve aspecten van perceptie, geheugen, taal, motoriek, aandacht, executieve functies, emoties en sociale cognitie
Neurogenese
Ontwikkeling van de neuronen
Migratie
Neuronen verplaatsen zich zodat de structuur van het zenuwstelsel ontstaat
Differentiatie
Neuronen specialiseren zich in de functie die ze gaan krijgen. Er worden dendrieten en axonen gevormd en synapsen waar signalen van de ene op andere neuron overgedragen worden
Myelinisatie
Er vormt zich een myelineschade rond de axonen. Daardoor verloopt de informatieoverdracht sneller en efficiënter
Spiegelneuronen
Neuronen die niet alleen actief zijn als we een handeling zelf uitvoeren, maar ook als we een ander een handeling zien doen (observatie, imitatie, empathie)
Protoreptilian brain
Basale levensfuncties, zoals ademhaling en motoriek
Palecomammalian brain
Emotionele en geheugensprocessen
Neomammalian brain
Neurocognitieve processen (taal, lezen, rekenen, problemen oplossen en sociaal-emotionele aanpassing). Dit vindt plaats in de neocortext
Structuur van de neocortext
- Postericure (achterste) deel van de neocortext
Waarneming en opslag van informatie. Primaire projectgebieden (waarnemen), secundaire associatiegebieden (verwerking en betekenisverlening van waarneming), tertiaire associatiegebieden (multimodale integratie van informatie). Dit staat in nauwe verbinding met korte termijn geheugen (motoriek) en langetermijn geheugen
- Hypocampus = episodisch geheugen. Informatie over tijd en plaats
- Amygdala = emotionele verwerking van informatie. Wordt sterk geactiveerd bij angstige situaties en stress
Structuur van de neocortext
- Anterieure (voorste) deel van de neocortext
Hiërarchischestructuur:
i. Tertiaire prefrontale gebieden: planning van gedrag.
ii. Secundaire premotorische associatiegebieden: voorbereiding motorische programma’s.
iii. Primaire precentrale motorische gebieden: aansturing van de spieren.
Executieve functies in prefrontale gebieden
Zijn nodig in nieuwe complexe en onbekende situaties waarin een snelle efficiënte aanpassing van gedrag aan de omgeving vereist is. Hierbij kun je denken aan motivatie, planning, inhibitie, werkgeheugen, cognitieve flexibiliteit en benutten van feedback
Onderverdeling prefrontale cortext
i. Dorsolaterale prefrontale cortex
redeneren, plannen, vooruitdenken, aandacht, flexibiliteit in het wisselen van taken.
Onderverdeling prefrontale cortext
ii. Orbitofrontale cortex
Executieve controle van affectief en sociaal gedrag. Zelfregulatie.
Onderverdeling prefrontale cortext
iii. Ventromediale prefrontale cortex
Metacognitie; kunnen nadenken over eigen gedachten en gevoelens. Theory of Mind.
Onderverdeling prefrontale cortext
iv. Anterieure gyrus cinguli
Signaleren van fouten in situaties waarin responsen niet overeenkomen.
Amygdala
Overgevoelig voor emoties als angst en boosheid