week 1 Flashcards
(47 cards)
Wat zijn de belangrijkste kenmerken van bacteriën?
- Prokaryoten (geen celkern)
- eencellig
- dubbelstrengs, circulair DNA
- vaak ook plasmidaal DNA
Op welke twee criteria kan je bacteriën onder een microscoop onder andere onderscheiden?
Grampositieve (paars) vs gramnegatief (roze/rood)
staafjes vs kokken (ronde vorm)
Wat zijn de belangrijkste kenmerken van virussen?
- voor vermeerdering afhankelijk van gastheercellen
- DNA of RNA
- enkelstrengs of dubbelstrengs
- omgeven door eiwitmantel
Wat zijn de belangrijkste kenmerken van fungi?
- eukaryoten
- unicellulaire vorm: gisten
- vertakkende draden/multicellulaire vorm: schimmels
- velen dimorf: kunnen van gist in schimmel veranderen en andersom (afhankelijk van temperatuur en leefomgeving)
- voortplanting door sporen
Wat zijn de belangrijkste kenmerken van parasieten?
- eukaryoten
- parasitaire levenswijze: geheel of deels afhankelijk van gastheer voor ontwikkeling
Wanneer spreek je van een infectie?
Als er schade is of een veranderde fysiologie door interactie tussen de gastheer en het micro-organisme. Er ontstaat een ontstekings- en immuunreactie. Dit kan klinische (ziekte duidelijk zichtbaar) of subklinisch (ziekte niet waarneembaar) zijn.
Het is een keten van gebeurtenissen: pathogenese van infectieziekten.
Waar is de pathogenese van infectieziekten afhankelijk van?
- Het micro-organisme: pathogeniciteit en virulentie
- De gastheer: genetische achtergrond, immuunstatus
- besmettingsroute
Wat is het verschil tussen pathogeniciteit en virulentie?
pathogeniciteit is het vermogen van een bepaald micro-organisme om een ziekte te veroorzaken (absoluut: wel/niet) en virulentie is een maat voor de hoeveelheid schade die een micro-organisme in zijn gastheer aanricht.
Welke drie type barrières bestaan er tegen een infectie?
- Mechanisch: epitheelcellen of nat oppervlak dat voortdurend in beweging is zoals lucht, trilharen en vloeistof.
- Chemisch: vetzuren, zout, lage pH, enzymen, antimicrobiële peptiden.
- microbiologisch: microbiotica
Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen de innate en adaptieve immuunresponse?
Innate:
- Genoom-gecodeerde receptor
- niet klonale respons
- snelle reactie
- altijd in alle individuen
- geen geheugenpopulatie
- patroonherkenning
Adaptief:
- gearrangeerde receptoren
- klonale respons
- heeft tijd nodig
- verschillend per individu
- opbouw geheugenpopulatie
- specifieke herkenning
Wat zijn PRR’s en wat herkennen ze?
Pattern Recognition Receptors zijn innate immuunrespons receptoren die in het genoom gecodeerd zijn en moleculaire patronen herkennen:
- PAMP: pathogen-associated molecular patterns
- DAMP: damage- of danger associated molecular patterns
- MAMP: microbe-associated molecular patterns
Welke vijf stappen ondergaat de replicatiecyclus van een virus?
- Aanhechting
- Entree van het virale genoom: penetratie, endocytose of membraanfusie
- transcriptie, translatie en replicatie
- assemblage
- budding en release
Wat is susceptibel?
Als een cel een receptor voor het virus heeft is deze cel susceptibel. De virus kan dan in de cel.
Als de cel dit niet heeft, dan is de cel resistent.
Wat betekenen tropisme en permissiviteit?
Tropisme: de cel heeft receptoren op zijn oppervlak waar het virus aan kan hechten (susceptibiliteit).
Permissiviteit: het vermogen van de cel om de replicatie te ondersteunen.
Wat is de indeling volgens de Baltimore classificatie?
Groep - genoom - streng
I dsDNA +/-
II ssDNA +/-
III dsRNA +/-
IV ssRNA +
V ssRNA -
VI ssRNA + RT
VII dsRNA +/- gapped
Wat zijn de belangrijkste basale labtechnieken?
Detectie van de gastheer immuunrespons (indirect):
- antilichaam respons
Detectie van het virus:
-Pathologie, immunohistochemie
- detectie van het virale genoom (PCR, RT-PCR)
- viraal antigeen (ELISA)
Waarom is het lastig medicatie te ontwikkelen tegen parasieten die niet aangrijpen op de gastheer?
Parasieten zijn de meest complexe ziekteverwekkers:
- groot genoom
- complexe celstructuren (eukaryoot)
- meerdere ontwikkelingsstadia in levenscyclus
- meestal meerdere gastheren
Welke drie klinische vormen van de leishmaniasis zijn er?
- Viscerale leishmaniasis
- Cutane leishmaniasis
- Mucocutane leishmaniasis
Beschrijf de pathogenese passend bij de viscerale leishmaniasis.
- parasiet wordt versleept naar lymfeknopen, lever, milt en beenmerg
- infecteert fagocyterende leukocyten
- aantasting immuunsysteem (destructie granulocyten)
- repressie van aanmaak bloedcellen
- vergrote reticolu-endotheliale organen (lever/milt)
Onregelmatige koorts en superinfecties
Wat is het verschil tussen incubatie periode en prepatente periode?
Incubatie periode: de periode tussen het moment van infectie en het moment van de eerste klinische symptomen.
Prepatente periode: de periode tussen het moment van infectie en het moment dat de parasiet blijk geeft van zijn aanwezigheid.
Wat zijn de kenmerken van de leishmania donovani (visceraal)?
Symptomen: onregelmatige koorts, (hepato-)splenomegalie, lymfadenopathie, buikpijn, vermagering, pancytopenie en/of hypergammaglobulinemie.
Aantasting van het immuunsysteem waardoor er superinfecties ontstaan. Zonder behandeling overlijdt 100%. De overdracht is van mens op mens (via zandvlieg).
Welke behandeling is er tegen de viscerale leishmaniasis?
Medicamenteus met stibogluconate (20 mg/kg 30 dagen), (liposomaal) amfotericine B, aminosidine, pentamidine of miltefosine (oraal)
Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de leishmania infantum?
Hij komt vooral voor rondom de Middellandse Zee en kan zowel visceraal als cutaan zijn. Het komt primair voor bij honden en bij mensen vooral bij immuun gecompromitteerde mensen (opportunistisch): zoönose.
Welke behandelmogelijkheden zijn er tegen de (muco)cutane leishamniasis?
Therapie is afhankelijk van de aard en lokalisatie van de leishmaniasis. Een klein ulcus kan behandeld worden met : cryotherapie, hitte therapie of fotodynamische therapie of geen therapie.
Lokale behandeling bestaat uit intralesionale injecties met stibogluconaat of met paromomycine zalf.
Lokale therapie: oude wereld en L. mexicana.
Systemische behandeling: L. viannia complex en L. infantum