week 2 Flashcards
(18 cards)
Wat zijn de functies van IgG?
- Neutralisatie: wegvangen van het micro-organisme of eiwit (waardoor het onschadelijk gemaakt wordt).
- Complement lysis: IgG en complementfactoren binden aan micro-organisme waardoor lysis van het micro-organisme.
- Opsonatie: binding van het micro-organisme aan IgG waarna binding aan een macrofaag
- Antilichaamafhankelijke cellulaire cytotoxie: binding van het micro-organisme op het IgG waarna presentatie aan bv NK-cellen of eosine granulocyten.
Hoe vindt de genherschikking plaats voor de B- en T-receptoren?
- Recombinatie start met binding van RAG-1 en -2 aan de RSS-elementen.
Recombinatie signaal sequentie (RSS): markeren de V-, D- en J-genen. Een RSS bestaat uit een heptameer, een spacer (met 12 of 23 nucleotiden) en een nonameer. De 12-23 regel houdt in dat de binding het efficiëntste gaat tussen een spacer van 12 en 23 nucleotiden. Rondom het D-segment zitten spacers van 12 nucleotiden, na het V-segment en voor het J-segment zitten spacers van 23 nucleotiden. - De RSS-elementen worden met elkaar verbonden.
- RAG wordt enzymatisch actief en knipt het DNA (ter plaatse van de heptameer sequentie), er ontstaan twee DNA breuken. Het weggeknipte deel vormt de excisiecirkel.
- De losse sequenties vormen haarspeld structuren. Deze worden geopend via Ku70:Ku80 en artemis.
- Vervolgens kunnen er extra nucleotiden worden toegevoegd door TdT of worden verwijderd door exonuclease.
- De losse uiteinden worden via DNA-ligase met elkaar verbonden tot coding joint.
- Hierna vindt transcriptie, splicing en translatie plaats.
Welke soorten zijn er van HLA klasse I en klasse II moleculen?
MHC I: HLA-A, HLA-B en HLA-C
MHC II: HLA-DP, HLA-DQ en HLA-DR
Hoe is het MHC-I molecuul opgebouwd?
MHC-I bestaat uit een alfa keten met drie loops: alfa1, 2 en 3. Een bèta2-microglobuline stabiliseert deze structuur (codering ligt op chromosoom 15 ipv 6).
De eerste twee loops (alfa 1 en 2) vormen de peptide-bindende groeve. Ze vormen een dubbele helix, een soort van groeve waar de peptide in kan liggen, zodat de peptide kan worden gepresenteerd. De bovem van de groeve wordt gevormd door bèta-pleated sheets.
Wat is de structuur van het MHC-II molecuul?
Het MHC-II molecuul bestaat uit een alfa-keten en een bèta keten en is een heterodimeer. Het peptide bindend domein wordt gevormd door een combinatie van twee aparte ketens en heeft dus een open uiteinde. Hierdoor kan een langere peptide eraan binden. Alfa1 en bèta1 vormen de peptide-bindende groeven.
Er is geen ander molecuul nodig voor stabilisatie en op de bodem liggen de bèta-pleated sheets.
Wat houdt de antigeenkruispresentatie in?
Extracellulair antigeen is via endocytose opgenomen maar kan gedeeltelijk ontsnappen uit het endosoom. Dan wordt dit als intracellulair antigeen beschouwd en kan dus zowel op MHC-II als op MHC-I gepresenteerd worden.
Dit kan alleen bij bepaalde DC’s gebeuren en gebeurt vooral tijdens de Inductiefase van het immuunrespons, zodat de T-lymfocyt activatie goed op gang wordt gebracht.
Wat zijn de belangrijkste kenmerken van een ontstekingsreactie?
- Onderverdeeld in acute/actieve fase (<7 dagen) en chronische fase (>7 dagen)
- vasculaire en cellulaire reactie
- deze worden aangestuurd door ontstekingsmediatoren (cyto- en chemokinen)
- ontstekingsmediatoren worden geproduceerd of geactiveerd als reactie op een schadelijke agens
- ontstekingsreactie stopt als schadelijke agens is geëlimineerd en de ontstekingsmediatoren zijn afgebroken of afgevoerd.
- hangt nauw samen met weefselherstel
- kan schadelijk zijn
Wat zijn oorzaken van een ontstekingsreactie?
- Infecties: detectie (via o.a. toll-like receptoren) van bacteriën, virussen, schimmels en parasieten leidt tot vrijkomen van ontstekingsmediatoren.
- Weefselnecrose: celdood en -beschadiging leiden tot het vrijkomen van stofjes die de ontstekingsreactie in gang zetten. Ischemie, fysieke prikkels, chemische prikkels en lichaamsvreemde stoffen.
- immunologsche reacties: bij o.a. auto-immuunziekten
- Genetische afwijkingen
Wat is de vasculaire reactie bij een ontsteking?
Netto verwijding van de vaten, vertragen van de bloedstroom en uittreden van eiwitten en ontstekingscellen.
Welke eiwitten spelen een rol bij de leukocyt adhesie en transmigratie van bloedvat naar weefsel tijdens een ontstekingsreactie?
integrinen (leukocyt), selectinen (leukocyt en endotheel), VCAM-1 (endotheel) en ICAM-1 en ICAM-2 (endotheel). Als de lymfocyt gehecht is, rolt hij m.b.v. CD31 (PECAM-1) in een soort moleculair wiel naar buiten toe: extravasatie.
Welke twee veranderingen treden op in het DNA van een B-lymfocyt als deze in het kiemcentrum van de lymfeklier een bijpassende T-lymfocyt (CD4+) heeft gevonden?
- Somatische hypermutatie (SHM): kleine veranderingen in de variabele domeinen treden op, waardoor er een andere affiniteit is. Door selectie wordt de hoogste affiniteit geselecteerd.
- Class switch recombinatie (CSR): zorgt dat de effectorfunctie in de constante domeinen verandert.
Wat is de functie van folliculaire dendritische cellen (FDC’s)?
In de lichte zone van de kiemcentra in de lymfeklier.
FDC’s hebben Fc-receptoren en complement receptor type 3 (CR3: CD21, CD35 C3b) op hun ‘armen’ voor de presentatie van antigenen aan B-lymfocyten. B-lymfocyten komen voorbij en als ze iets herkennen, krijgen ze een signaal om te overleven. Anders gaan ze in apoptose.
Beschrijf de positieve selectie van T-cellen.
Positieve selectie is selectie op TCR met een goede affiniteit voor lichaamseigen MHC. Dit wordt gedaan in de cortex door corticale thymus epitheelcellen (cTEC’s) die peptiden op MHC presenteren.
Er is apoptose als er geen interactie is tussen MHC en de TCR. Als de cellen een te sterke interactie hebben met MHC, zijn dat potentieel gevaarlijke cellen, want ze kunnen overal aan binden en reacties veroorzaken. Deze cellen gaan ook in apoptose. Er is dus een window voor intermediaire bindingssterkte.
Beschrijf de negatieve selectie van T-cellen.
Bij negatieve selectie wordt geselecteerd tegen thymocyten met een TCR die een te hoge affiniteit hebben voor lichaamseigen peptiden in MHC. De eigen peptiden worden gepresenteerd door medullaire thymus epitheelcellen (mTEC’s) en dendritische cellen in de medulla van de thymus.
Wanneer de thymocyten een te hoge affiniteit hebben voor eigen peptiden, gaan ze in apoptose.
Beschrijf de verschillende soorten T-helpercellen.
Cel - kenmerkende cytokines - hebben invloed op - belangrijkste effectorfunctie - pathologie
Th1 - IFN-gamma, IL-2 - macrofagen, NK-cellen en CD8+ T-lymfocyten. B-lymfocyten -> IgG3 - Macrofaag activatie en regulatie van de humorale afweer. Celgemedieerde immuniteit; doden van door virus of bacterie geïnfecteerde cel - inflammatie.
Th2 - IL-4, IL-5 en IL-13 - Eosinofiele granulocyten. B-lymfocyten -> IgE en IgG4 - regulatie van de humorale immuniteit. Respons op wormen en allergenen - Allergie
Th17 - IL17, IL22 - neutrofiele granulocyten en epitheelcellen - Regulatie van ontsteking. Pro-inflammatoir, respons op schimmels en extracellulaire bacteriën - inflammatie, auto-immuunziekte.
Treg - TGF-bèta en IL-10 - andere lymfocyten - differentiatie van B-lymfocyten. Onderdrukken functie van andere (non-) T-lymfocyten - Auto-immuunziekte (bij afwezigheid).
Wat zijn kenmerken van cytokines?
- kleine oplosbare eiwitten
- te verdelen in groeifactoren, chemokinen en overige cytokinen
- te verdelen in evolutionair en vaak functioneel verwante families
- functioneren lokaal (autocrien, paracrien) en systemisch
- pleiotroop en redundant
- functioneren in netwerk, waarbij ze elkaars activiteit synergetisch of additief versterken, of juist inhiberen
- effecten die sterk procesfase- en concentratieafhankelijk zijn
- worden geproduceerd door en hebben effect op verschillende celtypen van alle weefsels
- worden vaak verdeeld in pro- en anti-inflammatoir, maar simplificatie
Welke voordelen heeft het voor bacteriën om een biofilm formatie aan te nemen?
- Bescherming tegen gevaren van buitenaf: fagocytose, stress en antibiotica
- uitwisselingen van genetisch materiaal (plasmides)
- activatie van adhesie moleculen om stand te houden in een gunstige omgeving
Van welke factoren moeten er minimaal 2 worden voldaan om te stellen dat iemand een sepsis heeft?
Ademhaling: PaO2 / FiO2 verlaagd
Zenuwstelsel: verlaagde bewustzijn volgens de Glagow Coma Scale (GCS)
Circulatie: hypotensie of noodzaak tot vasopressine
Lever: verhoogd bilirubine
Stolling: verlaagde trombocyten
Nieren: verhoogde creatinine en oliguria