week 1 Flashcards

(107 cards)

1
Q

neonatale periode

A

geboorte - 28 dagen na geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

meest voorkomende doodsoorzaak eerste 12 uur bij prematuren

A

prematuriteit zelf (onderontwikkeling = immaturiteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

overlijden na 60-90 dagen doodsoorzaak

A

longproblemen/ infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wanneer prematuur & percentage in NL

A

37 weken, 7.1%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is surfactant

A

bestaat uit lipiden & proteïnen, geproduceerd door type 2 pneumocyten, verlaging oppervlaktespanning alveoli (pas geproduceerd vanaf week 34 zwangerschap)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

risico’s blootstelling te hoge niveaus zuurstof na geboorte

A

vorming zuurstofradicalen, dit kan leiden tot schade aan o.a. hersenen en ogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

mogelijke gevolgen prematuriteitq

A

Infecties, sepsis, ROP, BPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Premature retinopathie oorzaak

A

angiogenese in retina stopt plotseling loslating retina & mogelijke blindheid tot gevolg (oogontwikkeling pas in week 34-36)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bronchopulmonale dysplasie

A

architectuur longen verstoord, door plotselinge stop longontwikkeling ten gevolge van hyperoxie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Respiratory distress syndrome

A

longen klappen dicht bij uitademing door een tekort aan surfactant in de alveoli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

impact BPD op kind

A

in rust weinig problemen, bij inspanning wel. Verder impact op cognitie & taalontwikkeling en kan leiden tot executieve disfunctie (o.a. geheugen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

risicofactoren BPD

A

prematuriteit, roken tijdens zwangerschap, hypertensie moeder, laag geboortegewicht, geslacht (jongens groter risico)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

behandeling dreigende vroeggeboorte

A

antenatale steroïden (dexa of betamethason), stimuleert longrijping en productie van surfactant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

oorzaken BPD

A

mechanische beademing, zuurstofradicalen, infecties en ontstekingen (& dus prematuriteit, maar gaat meestal gepaard met 1 van deze problemen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

oorzaken prematuriteit

A

infectie of stress bij moeder, afname werking progesteron, vasculaire ziekten, aandoening cervix, overrekking baarmoeder, vermindering maternale tolerantie, veroudering van de decidua

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

neurologische gevolgen extreme prematuriteit

A

neurodevelopment disorder, met name in de jongere jaren. –> verschillen hierin door hersenplasticiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Drie factoren die een rol spelen bij de mortaliteit en morbiditeit van prematuren

A

geboortegewicht, geslacht (jongens slechtere uitkomst) & antenatale corticosteroïden (verbetert mortaliteit en morbiditeit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

manieren van overdragen infecties tijdens zwangerschap

A

hematogeen (transplacentair), opstijgende infecties vanuit vagina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

TORCHES

A

Toxoplasmose: aarde, kattenbak, rauw vlees
Others: o.a. hiv & parvoB19
Rubella
Cytomegalovirus
HErpes simplex virus
Syfilis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

diagnostiek Torches

A

Moeder: serologie IgM
Kind: serologie middels navelstrenpunctie, structurele echo foetus
PCR-techniek: vruchtwater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

kenmerken torches

A

dysmaturiteit, microcefalie, hepatosplenomegalie, bloeduitstortingen, icterus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

CMV

A

incidentie ca 0.2-1%, 30% van vrouwen ooit besmet geweest met CMV. gerelateerd aan hygiëne-omstandigheden. 90% asymptomatisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Kenmerken congenitale cmv-infectie

A

milde prematuriteit, petechiën/ purpura, icterus door leverdisjunctie, hepatosplenomegalie, small for gestational age, neurologische afwijkingen (microcefalie, lage spierspanning, slecht drinken, convulsies).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Laboratorium uitslagen CMV

A

trombocytopenie, geconjugeerde hyperbilirubinemie, verhoogde transaminasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Diagnostiek CMV
PCR-CMV van urine of speeksel. Positieve CMV <21 dagen postpartum is bewijzend. Meer dan 21 dagen? evt. PCR alsnog op hielprik, onderscheid congenitale of verworven infectie
26
behandeling CMV
asymptomatisch hoeft niet behandeld te worden, zelflimiterend. Behandeling bij chorio-retinitis en pneumonie, dan ganciclovir langdurig intraveneus toegediend.
27
Morbiditeit CMV
90% houdt restverschijnselen als doofheid, mentale retardatie of een laag IQ (<70). 10% van de asympomatische kinderen houdt restverschijnselen.
28
Herpes simplex virus type 2
meestal asymptomatisch bij volwassenen, verticale transmissiekans loopt van 2% bij herhaalde infectie tot 50% bij een primo-infectie
29
gedissemineerde HSV
eerste symptomen eind eerste week, lijkt op normale sepsis, maar meestal met huid, hersenen en longen aangedaan. mortaliteit 60%, morbiditeit 44%.
30
Centraal zenuwstelsel HSV
eerste symptomen tweede tot derde week, meestal aandoening huid & altijd hersenen (meningitis/ encefalitis). Mortaliteit 14%, morbiditeit 56%.
31
huid, ogen & mond HSV
eerste symptomen in tweede week, niet in brein en nauwelijks in longen, wel in huid, ogen & slijmvliezen. Mortaliteit 0% en morbiditeit 11%.
32
diagnostiek HSV
vroeger via Tzanck-test huidlaesie, tegenwoordig PCR van oropharynx.
33
behandeling HSV
intraveneus aciclovir.
34
Conjunctivitis neonatorum
verworven infectie, ook wel soepogen genoemd. Veroorzaakt door chlamydia of gonorroe. behandelen met antibiotica,
35
Sepsis & meningitis - alarmsignalen
kreunen, grauw uiterlijk, temperatuurinstabiliteit, apneus/ bradycardieën, convulsies, weinig/ niet actief kind
36
veelvoorkomende verwekkers sepsis/ meningitis bij neonaten
groep B streptococcen, e. coli, listeria monocytogenes
37
Groep B streptococcen
20% zwangeren gekoloniseerd, kans op overdracht 36.5%, vervolgens 3% kans op ziekte. Early onset (dag 0-6) of late onset (piek 3-4 weken post-parfum. meningitis bepaalt de prognose, doordat dit restverschijnselen kan veroorzaken.
38
Risicofactoren voor GBS ziekte
vroeggeboorte, tekenen van infectie bij moeder, langer dan 24 uur gebroken vliezen, vrouwen met eerder kind met GBS, zware maternale kolonisatie
39
mortaliteit & morbiditeit GBS
mortaliteit 5-10%. Morbiditeit 50%, voornamelijk door meningitis. in 15-20% ernstig, zoals spasticiteit, ontwikkelingsachterstand, doofheid, blindheid.
40
perinatale sterfte definitie
vanaf zwangerschapsduur van 22 weken tot 28 dagen na de geboorte
41
oorzaken perinatale sterfte
prematuriteit, dismaturiteit, placenta-afwijkingen, aangeboren afwijkingen, lage APGAR-score, infecties
42
gevolgen verstoorde ontwikkeling placenta
versnelde rijping van de placenta, en niet-fysiologische erythroblastosis
43
belangrijkste afwijkingen placenta
placentaire insufficiëntie, intra-uteriene infecties, (opstijgend via vagina, zoals chrioamnionitis of funisitis), transplacentair, pre-eclampsie, terminale villus deficiëntie, solutio placentae, navelstrengproblemen, chronische histiocytaire intervillositis
44
pre-eclampsie gevolgen placenta
hypermature villi (versnelde rijping), vergroot contact bloed tussen moeder & kind, infarcering (>10% IUGR), geoccludeerde spiraalarteriën en necrose door acute atherose.
45
terminale villus deficiëntie
te langzame uitrijping, bijvoorbeeld bij diabetes mellitus. syncytiotrofoblast blijft om vlok, waardoor afstand tot diffusie groter wordt + oedeem. Hierdoor gaswisseling minder efficiënt.
46
solutio placentae
vroegtijdige loslating van placenta van de uteruswand. Acuut en levensbedreigend, meteen sectio plaatsvinden.
47
chronische histiocytaire intervillositis
reactie van materialen macrofagen tegen de placenta --> histocytaire ontsteking tussen de villi. influx van histiocyten leidt tot verstoorde placentaire doorbloeding. Hoge kans op IUGR en intra-uteriene vruchtdood. Herhalingsrisico met dezelfde partner is >80%.
48
COVID-19 infectie placenta
placentaire problematiek --> virus kan syncytiotrofoblasten infecteren. Kan leiden tot IUGR of IUVD.
49
Necrotiserende enterocolitis (NEC)
darmontsteking waarbij terminale ileum, coecum en colon ascendent van premature neoanten aangedaan zijn. incidentie is 10% <1500 gram.
50
Pathologisch beeld NEC
necrose, ulceratie en pneumatosis intestinalis (luchtvorming in de darmwand). Behandeling is conservatief, in 20-60% operatieve darmresectie. Mortaliteit 10-25%. Preventie: moedermelk.
51
Alveolaire capillaire dysplasie
Alveolaire capillaire dysplasie (ACD): probleem met de ontwikkeling van de bronchiaalboom en vaatvoorziening. bloedvaten liggen te centraal, hierdoor slechte doorbloeding alveoli. Moeilijk te beademen kind.
52
Surfactant proteïne-B deficiënties
in histologisch preparaat wordt er alveolaire proteïnes gezien. Alveoli zitten vol roze eiwit.
53
persisterende pulmonale hypertensie
hierbij worden verdikte vaatwanden in de arteriolen gezien. Komt niet vaak voor.
54
SIDS - wiegendood
plotseling overlijden van kind na 1e maand & voor leeftijd van 1. Oorzaak blijft, ook na obductie, onopgehelderd.
55
Risicofactoren SIDS
buikslapen, spullen in bed, hyperthermie, co-sleeping, jonge maternale leeftijd, roken & drugsgebruik, zorgonttrekking, lage socio-economische status, kinderen kort op elkaar, mannelijk kind, prematuren, meerlingen, SIDS bij broertje/ zusje, voorafgaande respiratoire infecties, hersenstamafwijkingen
56
farmacokinetiek 4 fasen
1. absorptie 2. distributie 3. metabolisme 4. eliminatie
57
factoren bij absorptie die anders zijn bij neonaat
zuurgraad (pH is hoger, 7). hierdoor hogere penicilline concentraties, die toxisch kunnen zijn. Langere opnameduur medicatie in darmen, lagere spiegels enzymen CYP450, efflux transporters nog minder, passagesnelheid maag is lager, darmwand meer permeabel voor grotere moleculen en andere darmflora.
58
lokale toediening kinderen
leidt vaker tot systemische bijwerkingen, doordat het huidoppervlak in verhouding groter is, en dus de bloedspiegel hoger kan zijn dan bij een volwassene
59
wat is belangrijk qua absorptie voor kinderen
absorptie is onvoorspelbaar en variabel, géén orale medicatie voor levensbedreigende aandoeningen bij neonaten.
60
Verschillen distributie kind en volwassene
distributie is afhankelijk van de lichaamssamenstelling en eiwitbinding. Eerste zes maanden heeft het kind 80% water, 60% bij volwassene. Groter verdelingsvolume voor wateroplosbare medicatie.
61
vier zaken die metabolisme beïnvloeden
1. ontogenie (CYP450-enzymen, bij neonaat hele lage activiteit, bij 5-15 jarige leeftijd ligt piek). 2. genetische polymorfismen 3. effect van ziekte op het metabolisme --> meer inflammatie, hoe lager het metabolisme --> langere halfwaardetijd, lagere klaring 4. co-medicatie
62
verschillen eliminatie kind en volwassene
renale klaring --> lagere dosering bij kinderen onder één jaar.
63
middelen met specifieke bijwerking bij kinderen
tetracyclines: verkleuring tanden ciprofloxacine: geassocieerd met gewrichtsschade antihistaminica: verhogen de kans op wiegendood Metoclopramide (& antipsychotica) kunnen extrapiramidale verschijnselen geven
64
aandachtspunten bij toedieningsvormen voor kinderen
1. smaak 2. hulpstoffen 3. beschikbaarheid --> medisch onderzoek Wordt vaak gemanipuleerd met medicatie om het beter te kunnen toedienen of om kinderen het te laten nemen. dit kan echter negatieve effecten hebben op de werking.
65
groei van foetus in baarmoeder afhankelijk van:
maternale factoren (gezondheid moeder, roken, jonge/ oude leeftijd). foetale factoren (meerlingenzwangerschap, genetische afwijkingen) placentaire factoren (verminderde doorbloeding van de placenta (IUGR))
66
groei tijdens eerste levensjaar en daarna afhankelijk van
1e levensjaar: ca. 25 cm, voornamelijk onder invloed van voeding. groei na 1e levensjaar: groeisnelheid neemt af tot de puberteit, met name groei onder invloed van hormonen (+ genen, voeding, gezondheid, omgevingsfactoren) puberteit: onder invloed van geslachtshormonen een groeispurt
67
normaalwaarden lengte
-2SD - + 2SD, uitgaande van de referentiepopulatie.
68
Genetisch aspect lengte
80% van groei is genetisch bepaald target height berekend met behulp van gemeten lengte van beide ouders. Range ca. 18 cm tussen broers en zussen.
69
pathologie neemt toe naarmate er een groter verschil zit tussen target height en werkelijke lengt. Geldt voor:
groei afbuiging of versnelling (>1 SD bij herhaalde metingen) groot verschil met streeflengte +1.6 SD in vergelijking met target height te kleine of te grote lengte <-2 of >+2 SD bij normale target height.
70
primaire groeistoornis definitie
interne invloeden verstoorde regulatie epifysairschijf, afwijkende groei vanaf de geboorte, oorzaak: mutaties in genen, SGA zonder inhaalgroei
71
secundaire groeistoornis definitie
omgevingsinvloeden invloed van buitenaf op epifysairschijf, in eerste instantie normale groei met daarna afbuiging, oorzaken: endocriene signalen, voeding, cytokines of omgevingsfactoren
72
SHOX-gerelateerde groeistoornis
milde dysmorfe kenmerken. Afwijkingen in pseudo-autosomale regio's op zowel het X- als het Y-chromosoom. Kenmerken zijn korte armen en benen, spierhypertrofie en madelungse deformiteiten (gebogen radius & ulna)
73
Turner syndroom
groeistoornis met dysmorfe kenmerken. Sprake van 45X. Gezichtdysmorfieën, wijde tepelstand, korte benen, hartafwijkingen & nierafwijkingen. Grote kans auto-immuunziekten & POI. Groeicurve lager dan normaal, groeihormoon werkt wel goed.
74
Silver-Russell syndroom
SGA, macrocefalie met frontal bossing, voedingsproblemen/ lage BMI, clinodactylie en asymmetrie lichaam, postnataal slechte groei. + ontwikkelingsproblemen Met groeihormoon goed te stimuleren groei.
75
soorten secundaire groeistoornissen
endocriene stoornissen chronische ziekten in orgaansystemen Emotionele deprivatie Malnutritie Iatrogeen (corticosteroïden, bestraling, chemo)
76
botleeftijd secundaire groeistoornis
loopt vaak achter op de kalenderleeftijd Groei aanvankelijk normaal, waarna groeicurve afbuigt.
77
groeihormoonas (GH-IGF-I as)
hypothalamus: somatostatine & GHRH hypofyse: groeihormoon lever: groeifactoren disfuncties mogelijk: groeihormoon productie verlaagd door hypofyseprobleem, groeihormoon receptordisfunctie, IGF-I receptor disfunctie
78
thyroïdale as
hypothalamus: TRH hypofyse: TSH Schildklier: T4 en T3 lengtegroei + hersengroei & neurologische ontwikkelingen. hypothyreoïdie kinderleeftijd: verminderde Groei & gewicht neemt toe, lijnen kruisen elkaar
79
gonadale as
Hypothalamus: GnRH Hypofyse: LH, FSH Gonaden: oestrogenen, androgenen, progestagenen vertraagde puberteit en afbuigende lengtegroei. endocrinologisch of niet-endocrinologische oorzaken.
80
adrenale as
Hypothalamus: CRH Hypofyse: ACTH Bijnier: cortisol Cushing: te veel cortisol, afbuigende lengtecurve met toename gewicht.
81
Diagnostiek te kleine lengte
familieanamnese, reconstructie lengte- & gewichtscurve, medische voorgeschiedenis, medicatie, ontwikkeling, voedingsanamnese, uitgebreide tractusanamnese, psychosociale anamnese LO: lengte, gewicht, bloeddruk, schedelomtrek, zithoogte & spanwijdte, dysmorfe kenmerken, meten ouders, puberteitsstadium, algemeen intern onderzoek
82
Bloedonderzoek te kleine lengte
Hb, erytrocyten, TSH, FT4, IGF-I, Anti-TTG, IgA, totaal IgA, Na, K, Ca, P, creatinine
83
Aanvullend onderzoek te kleine lengte indicaties
meisjes met lengte <-2 of >1.6 SD korter dan target height --> turner syndroom (CGH-array of SNP-array) serum IGFBP-3 voor groeihormoondeficiëntie, realen tubulaire acidose >10 jaar met afgenomen groei en een lage BMI SD <-1--> bezinking, bloedcellen, calprotectine in feces voor IBD's
84
Groeihormoon stimulatietest
Afhankelijk van de combinatie van IGF-I-waarde en oploop van groeihormoon mag er wel of niet gesproken worden van een (partiële) groeihormoondeficiëntie of -resistentie.
85
genetische diagnostiek
NGS genpanel analyse SNP array of karyogram WES of WGS Methyleringsonderzoek (Prader-Willi of Silver-Russel)
86
te grote lengte DD
constitutioneel snelle rijping Obesitas-geïnduceerde snelle rijping Polygeen familiaire grote lengte Monogenetische grote lengte Hormonale overproductie
87
Klinefelter syndroom
1-1.5 per 1000 jongens. 10% gediagnosticeerd voor puberteit. Langer dan gemiddeld, groeiversnelling tussen 5 & 8. Weinig testosteron, puberteit blijft achter. Verminderde spier- en haarvorming, kleine testes, gynaecomastie. Aparte groeicurve.
88
Marfan syndroom
23 per 10000 mensen. Autosomaal dominant. Klinische kenmerken zijn een positieve thumb and wrist sign. Duim kan voorbij handpalm, en duim & pink kunnen volledig om pols heen. Lange, slanke vingers. kans op aortadissectie en oogproblemen. Vaak pas diagnose na hartafwijking.
89
Secundaire groeistoornissen te grote lengte
overgroei met meer hormoonproductie (GH-overproductie, hyperthyreoïdie, pubertas praecox) overgroei met minder hormoonproductie (gonadotropine of oestrogeendeficiëntie) overig: obesitas
90
Aanvullend onderzoek te grote lengte
X-hand: rotleeftijd & voorspelde eindlengte genetisch onderzoek bij verdenking primaire groeistoornis. Labonderzoek: 17-OH-progesteron, androsteendion, testosteron, DHEA(S), GH, IGF-I, FT4, TSH, ACTH, Cortisol
91
Genetisch onderzoek op indicatie bij te grote lengte
Gericht DNA-onderzoek voor specifieke syndromen CNV analyse of traditionele karyotypering Grote lengte of overgroei panel WES
92
Verschil intra-uterien naar extra-uterien
Ductus arteriosus: shunt tussen a.pulmonalis en aorta Ductus venosus: shunt tussen v. umbilicalis en v. Cava inferior. Foramen ovale: shunt tussen rechter atrium & linker atrium
93
Verschillen orgaansystemen tussen volwassenen & neonaten
Renale klaring lager --> meer urine, minder geconcentreerd Ongunstige anatomie respiratoire systeem Luchtwegen stugger Cardiale spierfunctie niet optimaal (enkel compensatie met hartfrequentie, niet de spierkracht) bloed-hersenbarrière nog erg kwetsbaar Hoog metabolisme (calorie-intake) en hoog zuurstofverbruik
94
Verschillen luchtwegen tussen neoanten en volwassenen:
neusademhaling i.p.v. mondademhaling diameter van de luchtwegen is nauw, verhoogde ademweerstand Hoefijzervormige epiglottis --> bij zwelling eerder obstructie Minder/ onrijpe alveoli, kleiner oppervlak, kleinere luchtwegen en minder werkzame alveoli --> minder gaswisseling Bronchuswand meer kraakbeen --> makkelijker collageen van longen & minder goede sputummobilisatie Diafragma is horizontaler en minder type I vezels, sneller uitgeput Ribben --> meer kraakbeen, meer horizontaal. Afhankelijk van diafragma voor ademhaling
95
voordelen borstvoeding
verminderde kans op maag-darminfecties, middenoorontstekingen, luchtweginfecties, overgewicht & diabetes op latere leeftijd
96
Gerandomiseerde trial over effecten borstvoeding uitkomsten
minder infecties in eerste levensjaar (50% minder maag-darm, 50% minder middelnoor, 33% minder luchtweg) Minder wiegendood (45% minder) Kleinere kans op eczeem (40%) IBD (50% minder) Afname metabool syndroom minder obesitas (iedere maand 4% risicoreductie) Betere hersenontwikkeling Gunstig effect band moeder-kind Kosteneffectief
97
Samenstelling borstvoeding
immunologische factoren (sIgA, lactoferrine, probiotica, enzymen, cellen als macrofagen, anti-inflammatoire factoren, bindingseiwitten & probiotica). --> stimulatie zowel aspecifieke afweer als specifieke afweer + stimulatie microbioom macro- & micronutriënten (bij langere zwangerschapsduur minder eiwitten) hormonen groeifactoren enzymen
98
Nut specifiek IgA
specifieke bescherming tegen factoren in de omgeving, minder binding aan darmepitheel. Piek in periode dat IgG nog niet door kind zelf kan worden gemaakt.
99
Hersenontwikkeling door borstvoeding
Zowel neurologisch, visuele als cognitieve ontwikkeling. Dosis-effect: langer gebruik zorgt voor betere uitkomsten. Verschil in IQ 4-11 punten en hersengroei. Waarschijnlijk door aanwezigheid essentiële vetzuren, bouwstof voor hersenweefsel en retina.
100
borstvoeding prematuren
Kan worden gegeven door het afkolven van melk en dit geven via maagsonde. Buidelen met kind geeft grotere slagingskans voor borstvoeding
101
voordelen moedermelk bij prematuren
daling aantal infecties snellere overgang naar volledig enterale voeding minder heropnames na ontslag daling incidentie NEC Betere psychomotore ontwikkeling
102
Colostrum
eerste moedermelk, erg rijk aan eiwitten, immuunglobuline (sIgA) en andere immunologische stoffen als lactoferrine
103
Suppletie bij moedermelk
Eerste drie maanden: vitamine K --> voorkomen hersenbloedingen Vitamine D: tot minimaal 4 jaar Prematuren: fortifier --> voor groei en preventie van rachitis (extra eiwitten, calcium en fosfaat)
104
Hormonen die van belang zijn voor melkproductie
prolactine (komt vrij bij prikkeling tepel, productie door hypofyse). Medicamenteus gestimuleerd door domperiodon. Oxytocine (komt vrij bij zien, horen of voelen kind) --> toeschietreflex & binding moeder en kind
105
Nadelen borstvoeding
Sociale bezwaar (schaamte, moeite met combineren studie en werk) Risico materialen complicaties (tepelkloven, mastitis, verstopping en abcedering) Stille ondervoeding aan de borst
106
Contra-indicaties borstvoeding
hiv-infectie bij moeder haemorrhagische koortsen Borstlaesies met TBC, varicella of HSV
107