week 1 Flashcards

1
Q

zintuigelijke neuronen

A

bipolaire en somatosensorische neuronen, deze neuronen brengen zintuigelijke informatie vanuit het lichaam naar het centrale zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

interneuronen

A

verbinden de sensorische en de motorische neuronen, bekende cel = piramidel cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

motorische neuronen

A

zijn betrokken bij het doorlaten van alle efferente neurale informatie naar de spieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ependymalcellen

A

zijn verantwoordelijk voor de productie van hersenvocht in de ventrikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

astrocyten

A

zorgen ervoor dat neuronen op hun plek blijven door hun extensies die verbonden zijn met de hersenen en bloedvaten. ondersteunen ook de bloed-hersenbarriere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

microgliacellen

A

ontstaan in het bloed. Ze controleren de gezondheid van de hersenen en fungeren als een immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

oligodendroglia

A

myeliniseren axonen in het centraal zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

schwann cellen

A

zijn verantwoordelijk voor de myelinisatie van axonen in het perifere zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

celmembraan

A

fungeert als een muur tussen de cel en alles buiten de cel. Het helpt de cel te controleren welke stoffen de cel binnenkomen en welke de cel verlaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

nucleaire membraan

A

is het membraan rond de celkern. Zorgt ervoor dat alleen de nodige chemicallieen binnen komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

golgi-lichamen

A

nemen de proteinen van het endoplasmatisch reticulum over als ze eenmaal verzameld zijn, verpakken en verschepen ze vervolgens naar de plaatsen waar ze thuishoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoeveel paar chromosomen heeft bijna elk mens?

A

23 paar chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vier nucleotide base

A

adenine, thymine, guanine en cytosine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

codon

A

elke reeks van drie nucleotide basen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kanaal

A

laten alleen stoffen door die het juiste formaat hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gesloten kanalen

A

kanaal kan worden geopend door van vorm te veranderen om bepaalde stoffen door te laten

17
Q

pomp

A

ruilen bepaalde stoffen van buiten het membraan voor stoffen in het celmembraan

18
Q

homozygoot

A

twee identieke nucleotide sequenties

19
Q

heterozygoot

A

twee verschillende sequenties

20
Q

klonen

A

is de productie van een nakomeling die genetisch identiek is aan een ander dier.

21
Q

histonmodificatie

A

het uitrollen van DNA kan geactiveerd of gestopt worden. wanneer dit niet gebeurt kan er geen transcriptie plaatsvinden

22
Q

gen (DNA) methylering

A

het transcriptieproces van DNA in mRNA kan worden geblokkeerd door methylgroepen die vastzitten aan het DNA

23
Q

oscilloscoop

A

een voltmeter, die zelfs minuscule elektrische signalen in zenuwen en neuronen kan detecteren en weergeven.

24
Q

micro-elektroden

A

zijn klein genoeg om op een axon te plaatsen. ze kunnen zowel elektrische stromen op de axonen induceren als controleren

25
Q

diffusie

A

het proces van willekeurige bewegingen van moleculen wat resulteert in een evenwicht. in dit evenwicht is het aantal moleculen overal hetzelfde

26
Q

concentratiegradient

A

het proces waarbij ionen zich van een plaats met een hoge concentratie ionen naar een plaats met een lage concentratie ionen verplaatst.

27
Q

voltagegradient

A

het proces waarbij geladen ionen van een plaats met een hogere lading naar een plaats met een lagere lading reizen.