week 1 begrippen en definities Flashcards
(38 cards)
infectie
schade of veranderde fysioogie door interactie tussen gastheer en het micro-organisme -> ontstekings- en immuunreactie
kolonisatie
dragerschap; micro-organisme is aanwezig, maar doet geen kwaad
pathogeniciteit
vermogen van micro-organisme om ziekte te veroorzaken
- primair; veroorzaakt altijd ziekte
- opportunistisch; alleen bij verzwakte weerstand
partikel/virion
extracellulaire vorm van een virus
passieve agentia (virus)
virussen denken niet en hebben geen plan
eclipse fase (virus)
fase waarbij het virus niet te detecteren is
tropisme
het is belangrijk dat het virus gaat zitten op een cel waar het virus wat aan heeft
resistente virus
heeft geen receptor op de cel voor de virus
susceptibel
cel heeft receptor op oppervlak voor de virus
permissiviteit van cel voor virus
het vermogen van de cel om de replicatie van het virusdeeltje te onderstenenen
entree virus; penetratie
bij virussen zonder envelop
entree virus; endocytose
bij virussen met én zonder envelop
entree virus; membraanfusie
bij virussen met envelop
budding virus
het naar buiten brengen van het virus uit de cel
symbiose
organismen van verschillende soorten leven met elkaar
commensalisme
veroorzaakt bij de gastheer geen voor- of nadeel
parasitisme
leeft ten koste van de gastheer
mutualisme
er is wederzijds voordeel
vector
verantwoordelijk voor de overdracht van een parasiet, altijd een e-vertebraat (ongewerveld dier)
directe ontwikkelingscyclus
parasiet is afhankelijk van één gastheer
indirecte ontwikkelingscyclus
parasiet is afhankelijk van meerdere gastheren
definitieve gastheer
onderhoudt de volwassen parasiet, geslachtelijke vermenigvuldiging mogelijk
tussengastheer
aseksuele of vegetatieve vermeerdering (zonder DNA-uitwisseling)
gastheerspecificiteit
gebondenheid van parasiet aan een bepaalde gastheer