WEEK 1 - boek en hc Flashcards

1
Q

legaliteit

A

in overeenstemming met de wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

legitimiteit

A

in overeenstemming met de beginselen van rechtvaardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

the declaration of independence (1776)

A

voorbeeld van breuk droit divin, waar statelijke bestuur/wetgeving grenzen hebben daar waar ze in strijd zijn met de ‘zelf-evidente’ waarheden. het is een basis van het rechtssysteem - deze rechten worden niet door de staat verleend maar wel gewaarborgd. deze bescherming geldt niet alleen voor groepen, maar ook voor individuen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

‘zelf-evidente’ waarheden

A

gelijkheidsbeginsel + onvervreemdbare rechten ontleend aan goddelijke wil (recht op leven/ vrijheid / nastreven van geluk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sophocles’ antigone

A

antigone beroept op een hoger soort recht - ongeschreven, tijdloze, goddelijke wetten die boven het positieve recht worden geplaatst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

goddelijke bevelstheorie

A

god schrijft bepaalde normen voor die als de hoogste beginselen van recht en moraal kunnen worden gezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

natuurrecht

A

een hoger recht dat geen product is van menselijke makelij, onveranderlijk is en overal van kracht is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

5 kenmerken natuurrecht

A
  1. status = absolute gelding
  2. bron = natuur
  3. keninstrument = rede
  4. functie = kritische toets
  5. inhoud = metafysische ideeën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

natuurrecht in zuivere vorm

A

cluster van kenmerken die in verschillende combinaties bij verschillende denkers aan te treffen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ideeënleer (plato)

A

filosofische basis voor natuurrechtsopvatting - een visie op de werkelijkheid die men als idealistisch zou kunnen aanduiden. kenmerkend is dat de wereld van de zuivere en onveranderlijke waarden en ideeën als meer werkelijk/bestaand wordt gezien dan de wereld van de zintuiglijke waarneembare objecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

‘ideeën’

A

Schoonheid-zelf / Grootheid-zelf / Rechtvaardigheid-zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

twee werelden/werkelijkheden/ twee soorten zijnde

A

tweedeling in menselijke kenvermogens - ziel (verwant met het eeuwige onsterfelijke dat altijd aan zichzelf gelijk is) en zintuigen (individuele dingen in het hier en nu waarnemen - werkelijkheid van een lager niveau) /
zichtbare (voortdurend aan verandering onderhevig) en onzichtbare (altijd gelijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

twee-werelden-theorie (plato)

A

de mens staat op de scheidslijn tussen twee werelden. enerzijds is de mens een verheven wezen dat via zijn verstand contact heeft met de ideeënwereld, anderzijds is hij door zijn lichamelijkheid aan de aarde en de zintuigen gekluitserd.
leven voor dit leven - in contact geweest met absolute waarden
dit leven - op aarde met vage herinnering van deze waarden waarmee we alles kwalificeren
leven na dit leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ideeënleer (aristoteles)

A

hij was het niet eens met de scheiding van de wereld van verschijnselen (waarnemingen) en de wereld van ideeën (zuivere waarden) van plato. hij meende dat ideeën zich niet in een transcendente werkelijkheid voorstellen, maar in de dingen zelf (immanent).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

teleologie

A

leer van de doelen/finaliteit. men probeert een verklaring te geven van bepaalde veranderingsprocessen in de wereld door te verwijzen naar de doelen van dingen. alle dingen hebben een doel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

thomas van aquino (natuurrechtsaanhanger)

A
  1. natuur als teleologische orde, een orde waarin bepaalde waarden of ideeën immanent zouden zijn. natuur is de bron waaruit het natuurrecht voortvloeit.
  2. mens onderscheidt zich van de rest van de natuur door zijn redelijkheid, hij is bewust van de gerichtheid. van aquino kwam hierachter dmv rationeel denken ipv denken dat door christelijke openbaringen worden gestuurd (wat bijzonder is in de middeleeuwen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

inclinatio naturalis

A

natuurlijke neiging - streefkracht om op een bepaald doel gericht te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

lex aeterna

A

de eeuwige wet, algemene wetmatigheid dat alle delen van de natuur zijn gericht op een doel. Van aquino was ervan overtuigd dat de doelmatigheid in de universum is ingebracht door de grote architect (God).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

positie van de mens in de natuur

A

door redelijk denken en vrijheid verkrijgt de mens een bijzondere positie in de natuur / lex aeterna (onder god en boven dieren/planten etc)

20
Q

lex naturalis

A

de natuurlijke wet, ethisch gebod dat men zich hier aan moet houden (afwijking is echter wel mogelijk). het natuurlijke wordt gegeven in de vorm van normen. georiënteerd op legitimiteit van het recht

21
Q

inhoud lex naturalis/metafysische beginselen

A

Primair natuurrecht - het goede doen, het kwade nalaten (hoogste principe)- onafhankelijk van menselijke wetgeving
1. zoeken naar waarheid omtrent God
2. leven in gemeenschap met anderen
3. de vereniging van man en vrouw in het huwelijk
4. de opvoeding van de kinderen
Secundair natuurrecht - Tien Geboden
Het natuurrecht bestaat uit geheel van ideeën dat men a priori kan afleiden (voor alle ervaring).

22
Q

aprioristische beginselen

A

beginselen die voorafgaan aan alle ervaringen - inhoud van natuurrecht kan vastgesteld worden los van de ervaring van positieve recht

23
Q

absolute geding van het recht

A

twee dimensies - absoluut geldig naar tijd (onveranderlijk) en absoluut geldig naar plaats (transcultureel)

24
Q

universaliteitspretentie in het klassieke natuurrecht

A

recht van alle tijden en plaatsen - cicero zegt dan ook net zoals vuur in athene hetzelfe brandt als in rome zo is het natuurrecht ook overal hetzelfde

25
Q

consequenties kritische toets

A

positieve wetten zijn nadere bepalingen van natuurrecht (concretisering ervan) en dus eraan onderworpen (net als de overheid):

  1. tegenstrijdige norm wordt niet erkend als rechtsnorm
  2. burgers worden niet geacht gebonden te zijn aan die norm (verzet niet legaal, wel legitiem - maar omwille van rechtszekerheid wel gewenst om wet te volgen)
26
Q

bezwaren natuurrecht

A

slechte aansluiting bij methodologie van de exacte wetenschappen (verlichting) - teleologische orde vs darwins evolutietheorie
ideeënleer is niet meer werkelijk, omdat men geneigd is concrete waarnemingen in het hier en nu als uitgangspunt te nemen om van daaruit ideeën te construeren

27
Q

rechtspositivisme

A

georiënteerd op legaliteit van het recht

jeremy bentham, john austin, hla hart, hans kelsen

28
Q

kritiek van kelsen (radicale rechtspositivist)

A

rechtsorde moet op een zuiver formele manier benaderd worden, zonder niet juridische-technische elementen/politieke ideologie

  1. bezwaar dat natuurrechtsdenkers overstappen van het ‘zijn’ naar het ‘moeten’
  2. bezwaar dat de natuurrechtelijke beginselen die natuurrechtsaanhangers omarmen slechts formele principes zijn waarmee men niets kan beginnen
  3. bezwaar dat de natuurrechtelijke beginselen niet gelegitimeerd kunnen worden, omdat het bij normatieve principes gaat om irrationele uitingen van gevoel
29
Q

‘sein’ en ‘sollen’

A

‘sein’ (causale wetten) en ‘sollen’ (normen) moeten gescheiden worden, het feit dat iets zo ‘is’ (werkelijkheid) betekent niet dat het ook zo ‘moet’ (waarde) zijn

30
Q

‘leerformeln’ (inhoudsloze fasen)

A

natuurrecht slaagt er niet in om een criteria te reiken die het positieve recht op zijn rechtvaardigheidsgehalte kan toetsen, want beginselen zijn inhoudsloze formules aangezien ze geen expliciete betekenis/houvast bevatten

31
Q

irrationele uitingen van gevoelens

A

natuurrechtsleer kan haar pretentie tot het vinden van boven-willekeurige beginselen (consensus) niet waarmaken; waardeoordelen zijn immers subjectief en als uitingen van gevoelens niet redelijk te rechtvaardigen - geven geen beschrijving van de werkelijkheid-
dus objectiviteit is onmogelijk

32
Q

emotivisme

A

rationale argumentatie wordt altijd beïnvloed door subjectieve uitingen

33
Q

doel-middelrelatie

A

wanneer menselijk gedrag als middel tot een bepaald doel gerechtvaardigd is, is het doel dan ook legitiem? Nee, want absolute waarden zijn voor mensen onbereikbaar aangezien objectiviteit onmogelijk is

34
Q

verdediging fuller natuurrecht

A
procedurele vereisten belangrijk als rechtssysteem voort wil bestaan. 
1. algemene regels
2. inhoud kenbaar
3. geldend voor de toekomst
4. begrijpelijk
5. niet tegenstrijdig
6. niet onmogelijk na te volgen
7. niet te vaak veranderen
8. toegepast door de overheid
geen sprake van sprong van 'sein' naar 'sollen' als uit feitelijke standen van zaken geen normen worden afgeleid
35
Q

tegenargument scheiding ‘sein’ naar ‘sollen’

A

recht is een kwestie van gradatie en niet van harde overgangen, waar mensen zijn ontstaat recht

36
Q

verbeteringen klassieke natuurrechtsleer

A
  1. vermijden om feitelijke standen van zaken normen af te leiden
  2. meer concrete en praktisch bruikbare grondslag voor het positieve recht vinden dan in metafysische abstracties
  3. rationalistische legitimatie van het klassiek natuurrechtsdenken te vervangen door een wat meer bescheiden benadering (traditionalistisch)
37
Q

cultuurrechtelijke principe (perelman en hayek)

A

een soort tussensituatie, een normatieve consensus over basiswaarden van de westerse rechtstaten, een consensus die dus tot op zekere hoogte plaats- en tijdgebonden is

38
Q

cultuurrecht

A

het geheel van rechtsbeginselen, grondrechten en mensenrechten waarover wij in de westerse samenlevingen een zekere mate van consensus hebben bereikt, een categorie tussen ‘natuurlijk’ en ‘gemaakt’.

39
Q

hayek

A

rechtsbeginselen zijn resultaat van menselijke interactie en niet van menselijke makelij

40
Q

hume

A

cultuurproducten ontstaan doordat velen samenwerken door de tijd heen (voorbeeld Alien en schip)

41
Q

burke

A

individu is dom, menselijke soort is wijs

42
Q

radbruch

A

pre WO II - rechtspositivist
1. sein en sollen onderscheiden, recht is recht
2. rechters moeten wetten zonder te beoordelen toepassen, wet is hard, maar wet is wet
na WO II - natuurrecht als geheel van beginselen mensenrechten (natuurrecht met veranderende inhoud - cultuurrecht)
1. same
2. rechters kunnen onrechtvaardige wetten ongeldig verklaren

43
Q

hart

A
  1. sein (recht) en sollen (moraal) horen gescheiden te zijn.

2. kwalificatie ‘recht’ kan niet ontzegd worden, maar wel plicht tot ongehoorzaamheid

44
Q

fuller 5 standpunten mbt onrechtvaardig recht

A
  1. recht respecteren
  2. stellen dat er geen sprake is van rechtssysteem, maar een tijd van anarchie
  3. per geval nagaan wat wel/niet harmoniseert met eigen rechtssysteem
  4. straffen met terugwerkende kracht (meest eerlijke oplossing)
  5. oplossing overlaten aan de burgers (stimuleert eigenrichting) - overheid houdt zich er buiten
45
Q

5 kenmerken cultuurrecht

A
  1. status - geen absolute gelding/ niet willekeurig
  2. bron - traditie en geschiedenis
  3. keninstrument - traditie van de gemeenschap
  4. functie - kritische toets
  5. inhoud - redelijk omlijnbare beginselen