Week 1; HC 8 Flashcards

1
Q

welke structuren heb je van eiwitten

A

primaire structuur = aantal en volgorde aminozuren
secundaire structuur = vorming van alfa helix of beta strand (H-bruggen tussen atomen)
tertiaire structuur = ruimtelijke vouwing eiwit (ionbindingen, zwavelbruggen, VDW krachten)
quaternaire structuur = interactie met andere eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zorgt ervoor dat eiwitten niet star zijn

A

de lage energetische bindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

functies enzymen

A

versnellen chemische reacties, brengen reacties sneller naar evenwicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat gebeurt er als substraat bindt aan enzym

A

vormverandering -> reactie versneld door verlaging van activeringsenergie = induced fit hypothesis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is enzymkinetiek

A

reactiesnelheid bij verschillende hoeveelheden substraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is eerste orde enzymkinetiek

A

v0 = k * [S] ⇒ snelheid recht evenredig met substraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is tweede orde enzymkinetiek

A

v0 = k ⇒ onafhankelijk van substraat. Reactie is uiteindelijk verzadigd → v0 stijgt dan niet meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is michealis-menten kinetiek

A

Enzym + Substraat ⇄ ES-complex → Enzym + Product
Er moet eerst een ES-complex gevormd worden (groot deel van complex valt terug in enzym en substraat) en dan gaat klein deel tot product en je krijgt je enzym terug.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de Km

A

hoe graag enzym aan substraat bindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de Vmax

A

dit zegt iets over de hoeveelheid enzym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat voor verband hebben allosterische enzymen

A

sigmoidaal verband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke 2 vormen zijn er van allosterische enzymen

A

Tense vorm - bij weinig substraat, dus inactieve enzymvorm

Relaxed vorm - bij veel substraat, dus actieve enzymvorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bij vormverandering van T naar R vorm (allosterisch)

A

bij meer substraat + activator molecuul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bij vormverandering van R naar T vorm (allosterisch)

A

bij minder substraat + remmer molecuul + afname hoeveelheid activator molecuul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

voordelen van allosterische enzymen

A

door activator kan het heel actief zijn (zonder verandering van substraatconcentratie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe kan je reactiesnelheid aanpassen

A

meer substraat, meer enzym, aanwezig enzym actiever maken,

17
Q

bij verdubbeling van het enzym dan … vmax … km

A

Vmax verdubbeld, Km blijft gelijk

18
Q

hoe werkt allosterische activator

A

AMP (gevormd bij sterk ATP verbruik) → geeft aan dat meer ATP nodig is → AMP bindt aan enzym → hogere reactiesnelheid → meer ATP ⇒ AMP omgezet in ATP en dan verdwijnt de activator weer.

19
Q

MM-enzymen hebben … verband

A

hyperbool, door Km en Vmax