Week 10 Flashcards

(54 cards)

1
Q

Wat zijn de drie subtypes van ADHD?

A
  1. aandachtstekort EN hyperactiviteit-impulsiviteit
    6 of meer symptomen uit een lijst van 9, voor beide kerndimensies
  2. overwegend aandachtstekort
    alleen voldoende symptomen wijzend op aandachtsproblemen
  3. overwegend hyperactiviteit-impulsiviteit
    alleen voldoende symptomen betreffende hyperactiviteit-impulsiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn een paar voorbeelden van aandachtsproblemen, hyperactiviteit en impulsiviteit?

A
  • Aandachtsproblemen
    1. onvoldoende aandacht voor details of achteloos fouten maken
    2. moeite om de aandacht bij taken of spel te houden
    3. niet lijken te luisteren
  • Hyperactiviteit
    1. onrustig bewegen met handen en voeten of draaien op zijn of haar stoel
    2. opstaan als zitten blijven verwacht wordt
    3. rondrennen of overal op klimmen als dit ongepast os
  • Impulsiviteit
    1. het antwoord eruit gooien voordat de vragen afgemaakt zijn
    2. moeite hebben met op de beurt wachten
    3. verstoren van bezigheden van anderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoeveel % van de mensen heeft alleen ADHD zonder de bijkomst van een andere stoornis?

A

30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de prevalentie van ADHD?

A
  • 3-5% kinderen op basisschoolleeftijd
  • 1,5% jeugdigen
  • 1% volwassenen
  • man vrouw ratio (kinderen) 3:1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het beloop van ADHD?

A
  • soms in remissie op volwassen leeftijd
  • afname van aandachtsproblemen < afname van hyperactiviteit/impulsiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de etiologie van ADHD?

A
  • genetische factoren
    → erfelijkheid 65-90%
    → kandidaat genen o.a.: DRD4, DAT1
  • omgevingsinvloeden
    → maternaal roken of alcoholgebruik
    → laag geboortegewicht
    → psychosociale risico-omgeving
  • gen-omgevingsinteracties
  • neuropsychologische mechanismen
  • neurofysiologisch
    → trage hersengolven
    → verhoogde theta/beta ratio
  • hersenen
    → kleiner globaal hersenvolume
    → hyperactivatie bijv. pariëtaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de behandeling van ADHD?

A

Ouders
1. psycho-educatie
2. ouderbegeleiding (gedragstherapeutische interventies)

Kind
1. psycho-educatie
2. zelfregulatietraining (stop-denk-doe) (in combinatie met ouders)
3. neurofeedback?
4. planning- en organisatietrainingen/’serious games’?
5. voedingssupplementen/eliminatiedieet?
6. medicatie: methylfenidaat, dexamfetamine, atomoxetine, guanfacine, clonidine

School
1. psycho-educatie
2. gedragstherapeutische interventies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar staat TOS voor?

A

Taal(ontwikkelings)stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn verschillende angststoornissen?

A
  1. angststoornissen
  2. paniekstoornis
  3. agorafobie
  4. gegeneraliseerde-angststoornis (GAD)
  5. sociale-angststoornis (sociale fobie)
  6. specifieke fobie
  7. separatieangststoornis (SAD)
  8. selectief mutisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn verschillende obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen?

A
  1. obsessieve-compulsieve stoornis
  2. verzamelstoornis
  3. morfodysfore stoornis
  4. trichotillomanie
  5. excoriatiestoornis (huidpulkstoornis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn verschillende trauma- en stressorgerelateerde stoornissen?

A
  1. acute stressstoornis
  2. aanpassingsstoornis
  3. posttraumatische-stressstoornis (PTSS)
  4. reactieve hechtingsstoornis
  5. ontremd-sociaalcontactstoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn verschillende somatisch-symptoomstoornis en verwante stoornissen?

A
  1. conversiestoornis (functioneel-neurologisch-symptoomstoornis): o.a. PNEA
  2. nagebootste stoornis
  3. morfodysfore stoornis
  4. somatisch-symptoomstoornis: ALK
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn verschillende voedings- en eetstoornissen?

A
  1. anorexia nervosa
  2. boulimia nervosa
  3. eetbuistoornis
  4. pica
  5. ruminatiestoornis
  6. vermijdende/restrictieve voedselinnamestoornis (ARFID)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn verschillende disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen?

A
  1. normoverschrijdend-gedragsstoornis (conduct disorder, CD)
  2. oppositionele-opstandige stoornis (ODD)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn verschillende depressieve-stemmingsstoornissen?

A
  1. disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis (DMDD)
  2. depressieve stoornis
  3. dysthyme stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn ernstige psychiatrische aandoeningen (EPA)?

A
  1. bipolaire stoornissen
  2. psychotische stoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is aanvullend onderzoek bij verdenkingn kinderpsychiatrische stoornissen?

A
  • Psychologisch onderzoek
    → IQ, diagnostiek van leerproblemen en taalstoornissen
    → aandacht, geheugen, planning
  • Somatisch onderzoek
    → screening, verwijzing
    → op indicatie nader onderzoek
    → medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat valt er onder gen-omgevingsinteractie?

A
  1. MAO-A gen codeert enzym dat in de hersenen verantwoordelijk is voor
    de afbraak van o.a. serotonine en dopamine
  2. MAO-A op het X-chromosoom
  3. Te weinig van dit enzym resulteert in agressief en impulsief gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn geslachtsverschillen
in de ontwikkeling van psychopathologie?

A
  • Ontwikkelingsstoornissen die op jonge leeftijd beginnen zoals autisme, taalontwikkelingsstoornissen, ADHD:
    jongens > meisjes
  • Depressie, eetstoornissen die in adolescentie beginnen:
    meisjes > jongens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een depressieve stoornis volgens DSM?

A
  1. Sombere stemming of verlies van plezier (+ ≥ 4 andere symptomen)
  2. Schuldgevoelens
  3. Slaapproblemen
  4. Minder eetlust
  5. Angst/ Spanningsklachten
  6. Verminderde libido
  7. Lichamelijke vermoeidheid
  8. Suicidaliteit
  9. Hypochondrie

Gedurende 14 dagen, >5 symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn andere kenmerken van een depressieve stoornis?

A
  • Komt veel voor: 10-15% lifetime prevalentie
  • Heeft een hoge placebo respons: ± 35%
  • Respons op antidepressiva is matig ≥ 50%
  • Effectiviteit AD = psychotherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn melancholische kenmerken?

A
  1. Anhedonie of ontbreken stemmingsreactiviteit
    +
    a. distinct quality of mood
    b. dagschommeling
    c. vroeg ochtendontwaken (2 uur eerder dan normaal)
    d. psychomotore remming/agitatie ←
    e. significante anorexie/gewichtsverlies ←
    f. buitensporige schuldgevoelens
23
Q

Wat zijn psychotische kenmerken?

A
  1. Hopeloosheid, anhedonie
  2. Vrijwel altijd ook melancholische kenmerken
  3. Stemmingscongruente wanen (schuldwaan,
    armoedewaan)
  4. Hallucinaties zijn zeldzaam
24
Q

Effectiviteit antidepressiva?

A

True drug response:

Depressie met melancholische kenmerken:
→ 60%-15% = 45%

Depressie zonder melancholische kenmerken:
→ 50%-35% = 15%
→ Peselow AJP 1992

25
Wat is de standaard behandeling van een depressie?
1. behandeling met SSRI, venlafaxine, TCA 2. CGT of IPT ( 1 en 2 in willekeurige volgorde) 3. switchen van antidepressivum: SSRI  TCA 4. Lithium additie 5. klassieke MAO-remmer 6. Electroconvulsietherapie
26
Wat zijn de vereitsen voor psychotherapie?
1. IPT of CGT 2. Depressie niet ernstig (meer): 3. geen anhedonie, geen melancholische kenmerken 4. ≥ normale intelligentie 5. enig psychologiserend vermogen 6. gemotiveerd
27
Wat is de behandeling van een depressie zonder melancholische kenmerken?
1. Psychotherapie is effectief 2. SSRIs, venlafaxine en TCAs zijn effectief 3. Effectiviteit Lithiumadditie is onduidelijk 4. Klassieke MAO-remmers zijn effectief 5. ECT is waarschijnlijk niet effectief
28
Wat is de behandeling van een depressie met melancholische kenmerken?
1. Psychotherapie is (in de acute fase) niet effectief 2. SSRIs zijn niet erg effectief, TCAs en venlafaxine wel 3. Lithiumadditie is (zeer) effectief 4. klassieke MAO remmers zijn waarschijnlijk effectief 5. ECT is effectief
29
Wat is het verschil tussen het limbische systeem en de prefrontale cortex?
* Limbisch systeem → emoties en motivatie → genot → groepsmentaliteit → angst * Prefrontale cortex → planning, beslissingen en zelfregulatie → kinderen hebben amper een prefrontale cortex ## Footnote Ze staan tegenover elkaar
30
Wat is de anatomie van het limbisch systeem?
* een **ringvormig** geheel van nauw met elkaar verbonden kernen en gebieden **mediaal** gelegen op de overgang (limbus = rand/grens) van telencephalon en diencephalon * de betrokken structuren zijn: → amygdala → hippocampus → gyrus cinguli → orbitale en mediale prefrontale schors → dorso-mediale thalamus → ventrale basale ganglia (nucleus accumbens) → insulaire schors → hypothalamus
31
Wat zijn de functies van de hypothalamus?
1. Endocrien (Via hypofyse) 2. Autonoom (Nucleus paraventricularis, Nucleus dorsomedialis, Lateral hypoth. area) 3. Algemene functies → slaap-waak → dag/nacht ritmes → stress reacties
32
Wat is de input en output van het limbisch systeem?
**Input** → direct vanuit ruggenmerg en hersenstam, deels zonder tussenkomst thalamus (geur) of schors (vnl viscerale input) → indirect na processing in de schors (complexe informatie) **Output** → direct via hypothalamus en (autonome) centra in ruggenmerg en hersenstam → indirect via beïnvloeding van (sub) corticale systemen
33
Wat kunnen mensen met een amygdala laesie niet?
Kunnen geen angst emotie op gezicht herkennen
34
Wat is de definitie van angst?
* Onplezierig gevoel van beklemming of spanning * Motorische en fysiologische verschijnselen * Dysfunctionele gedachten
35
Wat zijn etiologsiche factoren van angst?
* Tweelingonderzoek: 30-40% verklaard door genetische invloeden * Risicofactor voor ontwikkelen angst: geïnhibeerd temperament. Sterk genetisch bepaald * Negatieve ervaringen * sociaal vermijdende gezinnen * Angstige, overprotectieve, weinig aanmoedigende opvoedstijl (interactie met temperament) * Interactie tussen gen en omgeving: overdracht van ouder op kind
36
Wat is de prevalentie van verschilllende angststoornissen?
* Separatieangststoornis 3% * Gegeneraliseerde angststoornis 2% * Specifieke fobie 3% * Sociale angststoornis 1% * Paniekstoornis 0,2%
37
Wat is een separatieangststoornis?
* Specifiek voor kinderleeftijd/adolescentie * Angst als reactie op scheiding van hechtingsfiguur * Niet passend bij ontwikkelingsfase * 75% van schoolweigeraars heeft separatieangstoornis
38
Wat is een gegeneraliseerde angststoornis?
* Piekeren over diverse aspecten die in het dagelijks leven kunnen voorkomen (familie, proefwerken, vrienden, etc) en er niet mee kunnen stoppen. * Hoofdpijn, vermoeidheid, buikpijn, concentratieproblemen * Belemmering in dagelijkse bezigheden
39
Wat past er bij een specifieke fobie?
* Extreme, irreële angst voor specifieke situatie/object resulterend in vermijding. * Interfereert in dagelijks functioneren. * Bijv. donker, dieren, bloed, hoogte, dokters!!
40
Wat past bij een sociale angststoornis?
* Angst in sociale situaties. * Irreële angst om bekritiseerd te worden. * Zowel in contact met volwassenen als leeftijdsgenoten.
41
Wat is een paniekstoornis?
* Zonder enige oorzaak krijgen van paniekaanvallen * Met als gevolg vermijding van reizen of naar bepaalde plekken toegaan * Lichamelijke symptomen * Cognitieve symptomen * Anticipatieangst
42
Wat is agorafobie?
* Angst voor situaties waaruit weggaan moeilijk/onmogelijk is * Situatie wordt vermeden * Zijn in de situatie gaat gepaard met heftige angst of paniek
43
Wat is de diagnostiek van angsstoornissen?
* Kinderpsychiatrisch onderzoek * Hetero-anamnese en ontwikkelingsanamnese ouders * Psychlogisch onderzoek * Schoolanamnese
44
Wat zijn kenmerken van cognitieve gedragstherapie?
* Negatieve gedachten naar positieve * Behandeling van eerste keus * 65-70% behandelsucces * Langdurig effect * Medicatie pas bij onvoldoende effect en/of zeer ernstige problematiek
45
Wat zijn kenmerken van farmacotherapie bij angststoornissen?
* Weinig dubbelblind placebogecontroleerd medicatieonderzoek bij kinderen * Terughoudendheid met medicatie onder de 6 jaar * Bij ernstige of therapieresistente angststoornis; eventueel i.c.m. CGT * Eerste keus: SSRI’s
46
Hoeveel mensen gebruiken antidepressiva?
ong. 20%
47
Wat zijn de indicaties van antidepressiva?
* 50% voor depressia * de rest voor angst of andere klachten ## Footnote 60-70% door huisarts, 30% psychiater werkzaamheid: ong. 55%, placebo 35%
48
Waarom zijn mensen die antidepressiva gebruiken van therapieontrouw?
Vanwege bijwerkingen (vaak seksueel)
49
Wat is de monoamine theorie?
* Reserpine (NA en 5-HT depletie) kan depressie veroorzaken * 5-HT concentratie is verlaagd bij depressieve patiënten * Polymorfisme in gen dat codeert voor 5-HT re-uptake eiwit associeert met depressie * Intussen genuanceerd
50
Wat zijn kenmerken van noradrenaline?
* synthese: uit tyrosine * receptortypen:  en  * verwijdering uit synapsspleet door re- uptake, afbraak (MAO-A en COMT) en receptorbinding.
51
Wat zijn farmacologische interventies voor depressie?
1. **klassieke (tricyclische) antidepressiva (TCAs)** → amitriptyline, nortriptyline, imipramine 2. **selectieve serotonine re-uptake inhibitors** **(SSRI’s)** → fluoxetine, fluvoxamine, paroxetine, sertraline, citalopram 3. **serotonine-noradrenaline re-uptake inhibitors (SNRI’s)** → venlafaxine 4. **(presynaptische) a2 receptor antagonisten** → mianserine, mirtazepine, trazodon 5. **MAO-A remmers** → tranylcypromine, moclobemide 6. **Overige antidepressiva** → bupropion, St. Janskruid etc.
52
Wat zijn kenmerken van serotonine?
* synthese: uit tryptofaan * afbraak door MAO-A * receptortypen: 5-HT1 t/m 5-HT7
53
Wanneer is effect van antidepressiva zichtbaar?
2-4 weken
54
Wat is de glutamaat theorie?
* Glutamaat NMDA receptor antagonist ketamine werkt acuut anti-suicidaal * Glutamaat in bloed hoger bij depressie * Verstoorde glutamaat metabolisme in cortex * Antidepressiva verlagen glutamaat