Week 8 Flashcards

(48 cards)

1
Q

Wat is de lokalisatie van piramidale- en niet-piramidale bewegingsstoornissen?

A

Piramidaal:
* Corticaal
* Myelum

Niet-piramidaal:
* Cerebellair: oa spinocerebellaire ataxie
* Extrapiramidaal (basale kernen)
→ hypokinesie: oa ziekte van Parkinson
→ hyperkinesie: oa ziekte van Huntingto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn oorzaken van parkinsonisme?

A
  1. Ziekte van Parkinson
  2. Vasculair parkinsonisme
  3. Medicamenteus/metabool parkinsonisme
  4. Atypische parkinsonismen:
    → Multisysteem atrofie (MSA)
    → Progressieve supranucleaire paralyse (PSP)
    → Corticobasaal syndroom (CBS)
    → Lewy body dementie (DLB)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kan je onderscheidt maken in de oorzaken van parkinsonisme?

  • Multisysteem atrofie
  • Progressieve supranucleaire paralyse
  • Vasculair
  • Cortocobasaal syndroom
  • Medicamenteus
A
  • MSA→ cerebellaire verschijnselen.
  • PSP→ verticale blikparese
  • Vasculair→ verschijnselen beperkt tot onderste extremiteiten > 3jr.
  • CBS→ corticale sensibele stoornissen, progressieve afasie of ideomotore apraxie van een ledemaat.
  • Med.→ gebruik dopamine-dep/blok med.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke medicatie kunnen parkinsonisme veroorzaken?

A
  1. alle typische antipsychotica: o.a. haloperidol (>10%)
  2. bepaalde atypische antipsychotica: o.a. risperidon (>10%), olanzapine (>10%)
  3. dopaminedepleterende medicamenten: tetrabenazine (>10%)
  4. anti-epileptica: valproïnezuur (1-10%)
  5. anti-emetica: metoclopramide (1-10%, vaker bij kinderen/jongvolwassenen en hoge dosering)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de motorische symptomen van parkinson?

A

Geleidelijke progressief asymmetrisch parkinsonisme
1. Mimiekarm gelaat,
2. Voorovergebogen lopen, kleine schuifelende, passen, minder
pendelen, freezing, gestoorde houdingsreflexen
3. Micrografie
4. Zachte, monotone spraak (hypofoon)
5. Rigiditeit: omdraaien in bed, opstaan uit stoel
6. Rusttremor 4-6Hz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de niet motorische symptomen van parkinson?

A
  1. constipatie
  2. slaap en psychische problemen
  3. depressie
  4. verlies van reuk
  5. lage bloeddruk en licht gevoel in hoofd
  6. geheugenverlies
  7. verlies van faciale expressie
  8. moeheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn epidemiologische kenmerken van parkinson?

A
  1. onsetleeftijd gemiddeld 50-70 jaar
  2. In Nederland 63500 mensen met Parkison
  3. man:vrouw verhouding is 1:1
  4. levensverwachting iets lager dan gemiddeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de pathologie van parkinson?

A
  • neuronverlies substantia nigra
  • Lewy bodies: cytoplasmatische neuronale inclusies met a-synucleïne eiwit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de diagnostiek van parkinson?

A
  • klinische diagnose
  • Lab tuv metabole oorzaak: TSH, nierfunctie en leverenzymen, <50 jaar ook
    koper en ceruloplasmine
  • MRI-cerebrum tuv overige oorzaken (niet noodzakelijk)
  • DAT-scan alleen bij klinische twijfel over neurodegeneratieve origine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de behandeling van parkinson?

A
  • Paramedische zorg
  • Medicamenteus:
    → Dopamine-agonisten
    → Levodopa
  • Advanced therapies:
    → Apomorfine
    → Duodopa
    → Deep brain stimulation (DBS)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de voorwaarden voor corticobasaal syndroom?

A

A. Minimaal twee van:
1. Rigiditeit of akinesie van een ledemaat
2. Dystonie van een ledemaat
3. Myoclonus van een ledemaat

B. Minimaal twee van:
1. Orobuccale apraxie
2. Apraxie ledemaat
3. Corticale sensibele stoornis
4. Alien limb fenomeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn klinische criteria van Lewy body dementie?

A

A. Centrale kenmerk: dementie

B. Kernkenmerken:
* Fluctuaties
* Hallucinaties
* Parkinsonisme
* REM-slaapgedragsstoornis

C. Ondersteunende kenmerken:
* Overgevoeligheid voor neuroleptica
* Posturele instabiliteit
* Syncope
* Autonome dysfunctie
* Niet-visuele hallucinaties
* Psychiatrische symptomen
* Hypersomnie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de klinische criteria van MSA?

A

A. Essentieel kenmerk: sporadische progressieve ziekte onsetleeftijd >30 jaar

B. Kernkenmerken:
1. Autonome dysfunctie
2. Parkinsonisme
3. Cerebellair syndroom

C. Ondersteunende klinische kenmerken
A. Motoor: snelle progressie <3 jaar, matig-ernstige houdingsinstabiliteit <3
jaar, craniocervicale dystonie na levodopa, ernstige spraakstoornissen <3
jaar, ernstige dysfagie <3jaar, onverklaarde pathologische VZR, jerky
myoclonus tremor, houdingsafwijking
B. Non-motoor: stridor, inspiratoir zuchten, koude/verkleurde handen en
voeten, erectiele dysfunctie (<60jr), pathologisch lachen of huilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarvan zijn de basale ganglia (kernen) onderdeel van?

A

Telencephalon

Zitten vrij diep tov. cortex cerebri

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Uit welke 4 hoofdonderdelen bestaat de basale ganglia?

A

1. Striatum
→ n. caudatus + putamen
→ n. accumbens
2. Pallidum
→ globus pallidus pars ext. + pars int
3. Nucleus subthalamicus
→ diencephalon
4. Substantia nigra
→ mesencephalon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar bevinden de medium spiny neurons zich en wat is hun functie?

A
  • In het striatum
  • Vangen input vanuit de motor cortex en periferie op.
    → De input wordt geprojecteerd naar of het externe of interne gedeelte van het pallidum.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat voor soort cellen zijn de medium spiny neurons?

A

GABAerg (inhibitoir)

a. D1-receptor (+substance P)
b. D2-receptor (+enkephaline)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat voor soort neuronen bevat de globus pallidus?

A

GABAerge projectieneuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat voor soort neuronen bevat de nucleus subthalmicus?

A

Glutamaterge projectieneuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat voor soort neuronen bevat de substantia nigra?

A
  • Pars reticulata→ GABAerge projectie neuronen
  • Pars compacta→ Dopaminerge projectieneuronen
21
Q

Welke 2 gedeeltes zijn output gedeeltes mbt. de basale kernen?

A
  • Pars interna van globus pallidus
  • Pars reticulata van substantia nigra
22
Q

Welke 2 routes zijn er als je het hebt over de basale kernen?

A
  1. Direct
  2. Indirect
23
Q

Hoe verloopt de directe route mbt. de basale kernen?

A
  1. Striatum (D1/subP)
  2. Globus pallidus interna (GPi)
  3. Thalamus
24
Q

Hoe verloopt de indirecte route mbt. de basale kernen?

A
  1. Striatum (D2/enk)
  2. Globus pallidus externa (GPe)
  3. Subthalamicus
  4. Globus pallidus interna (GPi)
  5. Thalamus
25
Wat is de functie van het substantia nigra compacta (SNC)?
Output dat projecteerd naar striatum. → Dopamine als neurotransmitter
26
Welke 2 type verbindingen zijn er mbt. de basale kernen en welke onderdelen vallen hieronder?
**GABAerge** (inhibitoir) → SNC → Striatum → GPe → GPi **Glutamaterge** (excitatoir) → Motor- (cortex) → SNC → Subthalamicus
27
Naar welke route is het SNC excitatoir en inhibitoir?
* Excitatoir: Direct * Inhibitoir: Indirect
28
Welk structuur is er aangedaan bij de ziekte van Parkinsons?
Substantia nigra compacta (SNC)
29
Wat wordt er gedaan bij deep brain stimulation (DBS) bij Parkinsons?
Target: → GPi → N. subthalamicus
30
Welk structuur is er aangedaan bij de ziekte van Hungtington?
Degeneratie van enkephaline neuronen (striatum nucleus caudatus).
31
Wat zijn symptomen bij een cerebellaire patient?
* Ataxia (geen volgorder) * Dysmetria (niet kunnen meten) * Dysartria * Hypotonie * Intention tremor * Dysdiadochokinesia * Nystagmus * Asthenia en fatiguability
32
Welke kant is er aangedaan bij de cerebellum? Ipsi- of contralateraal?
Ipsilateraal
33
Welke cellen zitten er in de cortex van het cerebellum?
Purkinje cellen
34
Waar vindt de input en output plaats in het cerebellum?
Input: → Pedunculus cerebellaris media (sensorisch behalve geur) → Pedunculus cerebellaris inferior (klim vezels→ onverwachtse signalen) Output: → Pedunculus cerebellaris superior
35
Waar zijn de onderste olijfkernen bij betrokken?
* Onverwachtse gebeurtenissen * Via klimvezels naar Purkinje cellen
36
Van welke vezels/cellen ontvangen Purkinje cellen informatie (input)?
* Klim vezels * Korrel cellen
37
Door wat worden korrel cellen geïnnerveerd?
Mossy vezels * Komen uit pontine kernen (alle sensorische informatie)
38
Welk effect hebben anticholinergica op de ziekte van Parkinsons?
Vooral gunstig effect op tremor.
39
Welke anticholinergica hebben we en wat zijn hun bijwerkingen?
**Oud: alkaloïden** (atropine, scopolamine) * obstipatie, droge mond, mydriasis, verslapping blaassphincter **nieuw: synthetisch** (orfenadrine = DISIPAL®, trihexyfenidyl = ARTANE®) * voornamelijk centraal werkzaam, dus minder perifere bijwerkingen
40
Geef een beschrijving over amantadine (symmetrel).
* Antiviraal middel dat tevens als glutamaat (NMDA) receptor antagonist fungeert * Voordeel: snel effect, vooral op rigiditeit en akinesie * Nadelen: → na 8-9 maanden uitgewerkt → misselijkheid → anticholinerge + centrale effecten → veroorzaakt livedo reticularis (vlekkerige uitslag op benen)
41
Geef een beschrijving over L-DOPA (levodopa).
* Precursor van dopamine (waarom niet gewoon dopamine geven?) → combinatie met decarboxylase remmer (benserazide = MADOPAR®, carbidopa = SINEMET®) * Bijwerkingen: **perifeer:** → misselijkheid (geef domperidon = MOTILIUM®) → anorexie, hypotensie, hartritmestoornissen **centraal:** → dyskinesie → “on-off” fenomeen → hallucinaties, opwinding, nachtmerries ## Footnote probeer plasmaspiegel zo constant mogelijk te houden!
42
Geef een beschrijving over apomorfine (D1 en D2 agonist).
* Braakmiddel (combineer met MOTILIUM) * Werkt zeer snel (binnen 15 minuten) bij ‘off’ periode * Verbetert vooral rigiditeit en tremor * Evt. nasale of subcutane toediening
43
Wat zijn bijwerkingen van D2 agonisten?
* Misselijkheid en braken * Hypotensie * Centraal: verwardheid, hallucinaties * Retroperitoneale fibrose bij chronische toepassing (zeldzaam)
44
Wat is het voordeel van D2 agonisten tov. levodopa?
Langere t½ * Minder fluctuaties in bloedspiegels * Minder last van “on-off” fenomeen en dyskinesie
45
Wat is het nadeel van D2 agonisten tov. levodopa?
Minder effectief betreffende rigiditeit en hypokinesie
46
Geef een beschrijving over selegiline (MAOB remmer).
* Effectief bij MPTP-geïnduceerde Parkinson: →neuroprotectie? (MPTP = MethylPhenyl-TetrahydroPyridine, verontreiniging in heroïne: verstoort mitochondriale functie) * Aanwijzingen voor oversterfte niet bevestigd in meta-analyse
47
Wat zijn bijwerkingen bij selegiline?
* Hallucinaties * Slapeloosheid * Misselijkheid * Bloeddrukschommelingen
48
Wat is de werking van entacapone (COMTAN, COMT remmer)?
* Remt omzetting van L-DOPA in 3-methoxy-4-hydroxy-L-fenylalanine: t½ L-DOPA * Combineer met decarboxylase remmer