Week 10 Flashcards

(22 cards)

1
Q

Wat is het limbisch systeem?

A

Betrokken bij emoties(immediate gratification)
- amygdala: angstcentrum -> fear conditioning, angst herkennen
- hippocampus: koppels emotie en geheugen
- gyrus cinguli: bewust gevoel
- hypothalamus: slaap-waak, circadiaan ritme en stress reactie
- dorso-mediale thalamus: ontvangt sensorische input
- insulaire schors
- nucleus accumbens(deel striatum): verslavingsgedrag
- orbitale en mediale prefrontale schors: moet afremmen, pas later in ontwikkeling af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn kenmerken van een depressieve stoornis?

A
  • min 14 dg
  • sombere stemming of anhedonie
    Min 4 van:
  • Schuldgevoelens
  • Slaapproblemen
  • Minder eetlust
  • Angst of spanningsklachten
  • Verminderd libido
  • Lichamelijke vermoeidheid
  • Suïcidaliteit
  • Hypochondrie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn melancholische kenmerken bij depressie?

A
  • Anhedonie of geen stemmingsreactiviteit
    Min 3 van
  • Distinct quality of mood
  • Dagschommeling
  • Vroeg ochtendwaken
  • Psychomotore remming of agitatie
  • anorexie of gewichtsverlies
  • Buitensporige schuldgevoelens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een depressie met psychotische kenmerken?

A
  • hopeloosheid en anhedonie
  • meestal ook melancholische kenmerken
  • Stemmingcongruente wanen
  • Hallucinatisch: zeldzaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe werkt de behandeling van depressie?

A

Lichte depressie(<3 mnd): leefstijladviezen, psycho-therapie, evt kort psychotherapie
Behandelalgoritme
1. antidepressiva: SSRI(niet bij melancholische kenmerken), TCA of velafaxine
2. psychotherapie: als geen melancholische kenmerken(even effectief als antidepressiva -> keuze pt)
3. switchen van antidepressiva
4. lithium additie
5. klassieke MAO-remmer
6. ECT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe werkt de behandeling van angst?

A
  • eerste keus: CGT -> gedrag, gevoel en gedachten
  • medicatie(SSRI’s): als CGT onvoldoende of ernstige problematiek
  • ouderbegeleiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe verschilt kinder en jeugdpsychiatrie van volwassenen?

A
  • kinderen zijn in ontwikkeling(relateer aan ontwikkelingsleeftijd)
  • gedrag varieert met context en moment
  • kinderen kunnen nog niet goed over zichzelf vertellen
  • meer dimensioneel dan categoraal bepaald
    Dus verschillende informanten, methoden en invalshoeken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de cognitieve theorie?

A

Emoties zijn gevolg betekenis die persoon aan gebeurtenis geeft
G-schema: gebeurtenis + gedachte -> gevoel + gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn operante en klassieke conditionering?

A
  • operante conditonering: spontaan gedraag belonen/bestraffen zorgt dat dat gedrag blijft/stopt
  • klassieke conditionering: stimulus met reflexmatige reactie gekoppeld aan geconditioneerde stimulus, zodat na tijd geconditoneerde respons
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn bijwerkingen van TCA’s?

A

blokkeren van
- muscarine receptor: ACTh → droge mond, obstipatie, tachycardie, glaucoom, verwardheid
- histamine receptor: histamine → sedatie, gewichtstoename
- 5HT2 receptor: serotonine → meer eetlust
- a1 receptor: (nor)adrenaline → orthostatische hypotensie, tachycardie
- ook kindine achtige werking: geleidingsstoornissen
- nortryptiline: agitatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn bijwerkingen van SSRI’s?

A
  • anticholinerg en anti-adrenerge en cardio-toxisch(minder dan TCA’s)
  • Bijwerkingen: misselijkheid, diarree, libidoverlies, vetraagde ejaculatie, hoofdpijn, minder eetlust, bloedingsneiging
  • serotonine syndroom: hyperthermie, rigiditeit en agitatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het model van Goldney en William voor suïcidaal gedrag?

A
  • kwetsbaarheid door persoonlijkheid, erfelijke en biochemische factoren, levensbeschouwing en maatschappelijke, interpersoonlijke en steunsysteem
  • stress door psychiatrische aandoening, psychologische factoren en ingrijpen levensgebeurtenissen
  • dit geeft entrapment, beleving van hopeloosheid of uitzichtloosheid
  • waardoor uiteindelijk suïcidaal gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de CASE methode?

A
  • actuele gedachten en gebeurtenissen
  • recente voorgeschiedenis
  • ruimere voorgeschiedenis eerder suïcidaal gedrag
  • toekomst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn kenmerken van een (hypo)mane episode?

A
  • 4dg(hypomanie) of 7dg(manie)
  • eufore of dysfore stemming
  • Toename doelgerichte activiteiten of psychomotore agitatie
  • Verminderde slaapbehoefte
  • En min 3 van
    • Spraakzamer dan normaal
    • Gedachtenvlucht of subjectieve beleving dat gedachten jagen
    • Grootheidswanen of opgeblazen gevoel van eigenwaarde
    • Overmatig bezig met aangename activiteiten waarbij grote kans bestaat op pijnlijke gevolgen
    • Verhoogde afleidbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een bipolaire stoornis?

A
  • (hypo)mane episoden afgewisseld met depressieve episoden en symptoomvrije intervallen
  • heterogeen beloop
  • epidemiologie: lifetime risk 1,2-1,4%, ontstaat meestal tussen 15-25 en 45-55 jaar
  • etiologie: 85% erfelijk, uitgelokt door levensgebeurtenissen, veranderingen in circadiane ritme en middelengebruik
  • I: hypomane en manische episoden
  • II: alleen hypomane episoden -> geen psychotische symptomen of grote problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe werkt de medicamenteuze behandeling van bipolaire stoornis?

A
  • lithium: obv bloedspiegel, smalle therapeutische breedte
    Bijwerkingen: polyurie en polydipsie, fijne tremor, GI klachten, klachten passend bij hypothyreoïdie
    Toxiciteit: hevig braken, diarree, tremoren, duizelig, convulsies en coma
  • Acute manie: antipsychotica, benzo’s, zn stemmingsstabilisator
  • Depressie bij bipolair-I: stemmingsstabilisator en zn antidepressiva(geen monotherapie bij BPD-I)
17
Q

Wanneer is angst pathologisch? Wanneer is iets een angststoornis?

A
  • pathologische angst: te intens of houd te lang aan na situatie of angst zonder prikkel
  • pas angststoornis als klinisch relevant: subjectief last en disfunctioneren
  • epidemiologie: lifetime risk 20%, vaker bij vrouwen
  • vormen(obv voorkomen): sociale angst, specifieke fobie, geneneraluseerde angststoornis en paniekstoornis
  • ook door somatische aandoening of genees(middel)(incl onttrekking)
18
Q

Hoe kun je de verschillende angststoornissen van elkaar onderscheiden?

A
  • paniekstoornis: bang voor nieuwe paniekaanvallen(zijn onverwacht), gedachten over bang om dood te gaan, gek te worden of controle te verliezen
  • agorafobie: bang voor plaatsen/situaties waar niet kan vluchten of geen hulp, paniekaanvallen en vermijden die plekken
  • sociale angststoornis: bang voor negatief oordeel of kritiek van anderen, denken dat anderen trillen/blozen etc ziet en proberen te verbergen
  • gegeneraliseerde angststoornis: bang voor alle narigheid in het leven, psychische en lichamelijke symptomen
19
Q

Wat is obsessieve compulsieve stoornis(OCD)?

A

Egodystone gedachten met dwanghandeling, kan bv angst voor besmetting met wasdwang zijn maar ook seksuele dwanggedachten

20
Q

Waaruit bestaat de status mentalis?

A

Eerste indrukken: uiterlijk, contact en houding, klachten
Congitieve functies: bewustzijn, aandacht, concentratie, oriëntatie(x3) en geheugen; intellectuele functies(oa ziekteinzicht), waarneming en denken
Affectieve functies: stemming, affect, somatische pseudoneurologische en somatisch onverklaarde symptomen
Conatieve functies: psychomotoriek, motivatie en gedrag

21
Q

Hoe verschilt een depressieve stoornis van een rouwreactie?

A
  • excessieve schuldgevoelens
  • doods/suicidegedachten
  • preoccupatie met gevoel van waardeloosheid
  • psychomotore remming
  • langudrige en duidelijke beperking in functionerne
  • hallucinaties anders dan horen stem/zien beeld overledene
  • stemmingscongruente wanen
22
Q

Welke antidepressiva zijn er?

A
  • klassieke tricyclische antidepressiva(TCA): amitriptyline
  • SSRI’s(selectieve serotonine reuptake inhibitors): paroxetine, citalopram
  • SNRI’s(serotonine-noradrenaline re-uptake inhibitors): venlafaxine
  • presynaptische a2-receptor antagonisten: mianserine, mitrazepine, trazodan
  • MAO-A remmers: tranylcypromine, moclobemide
  • Overige: buproprion