week 12 Flashcards

(79 cards)

1
Q

wat zie je op rontgenfoto bij pt met pneumonie

A

witte consolidatie altijd te zien (anders geen pneumonie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waardoor is een pneumonie ernstoger dan een bronchitis

A

in de longen is er sterke doorbloeding -> geeft ernstiger beeld want bacterien kan via bloed verspreiden -> multiple organen failure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de defenses van pneumonie

A

innate:
- hoestreflex
- mucociliaire klaring
- antimicrobiele eigenschapppen van het mucosale oppervlak (sIgA)

humoraal: igG antistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn symptomen van een pneumonie

A

koorts, hoesten en kortademigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de belangrijkste verwekkers van pneumonie

A
  • s. pneumoniae (40%, acuut, thoracale pijn; bloederig sputum; koude rillingen)
  • legionella (5%, idem pneumokok, buitenlandreizen)
  • s.aureus (5%, idem pneumokok, vaak griep)
  • mycoplasma (8%, atypisch, griepachtig, jonge mensen)
  • chlamydia (1% idem mycoplasma)
  • H. influenza (10%, mild beloop, groenig sputum, vaak rokers)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke bevindingen bij lo is passend bij pneumonie

A
  • Crepitaties
  • Verscherpt ademgeruis (bij ernstige pneumonie)
  • Gedempte percussie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welk ao doen bij verdenking pneumonie

A

sputumkweek, bloedkweek, serologie (mycoplasma, clahmdia, legionella zijn virussen)
bonchoscopie alleen op ic gedaan en bij twijfel ct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat houdt de CURB-65 score in

A

hiermee krijg je indicatie van ernst pneumonie en behandelplan

C = confusion
U = ureum > 7
R = Respiratory rate = ademhaling > 28/min
B = Blood pressure: systol <90 of diastol < 60 65 = 65 jaar of ouder

0 of 1 punt = thuis behandelen
2 punten = korte opname
3 of meer = opname / ICU

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe behandelen pneumonie

A

 Penicilline = pneumococ
 Cefuroxim = pneumococ+ H.influenzae
 Ciproxin = Legionella; H. influenzae;
 Erythromycine: Legionella; Mycoplasma; Chlamydia; pneumococ
 Floxapen / augmentin / levofloxacin: Staphylococ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat houdt het antibiotica beleid in bij pneumonie

A

curb 0-2 -> amoxiciline
severe curb 3-5 -> cefalosporine (op ic ook ciproxin)
- bij severe CAP moet je ab binnen 4 uur toedienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe lang CAP behandelen met antibiotica

A
  • S. pneumoniae: 5-7 dagen
  • S. aureus: 14 dagen
  • M. pneumoniae: 14-21 dagen
  • Legionella: 7-21 dagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat doen bij therapiefalen ab

A

opnieuw kweken, ab uitbreiden, bronchoscopie en ct-thorax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat kunnen er ontstaan bij patienten met CAP

A

9% heeft pleurale effusie (vochtophoping tussen pleurabladen)
1-2% heeft empyeem (pus in pleuraholte door bacterien)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waneer is een pleurapunctie geindiceerd

A

positief gram preparaat
zuur ph

punctie moet zsm gedaan worden om vocht eruit te halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn indicaties voor drainage

A

pH lager dan 7.2
Empyeem
Loketten (bindweefsel)
Grote hoeveelheid vocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is een typisch rontgenbeeld bij cap veroorzaakt door mycoplasma

A

over de gehele long kleine witte puntjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is een typisch rontgenbeeld bij cap veroorzaakt door stafylokokken

A

ontsteking met holte aan 1 kant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat voor ziekte is hiv

A
  • Humaan immunodeficiëntievirus
  • Seksueel of bloed-bloed contact
  • Infectie van CD4+ T cellen
  • Goed behandelbaar met antiretrovirale therapie (ART) – remming van replicatie
  • Geen genezing
  • n=n (niet meetbaar = niet overdraagbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn redenen waarom mensen geen therapie slikken tegen hiv

A
  • Bijwerkingen
  • Grote tabletten
  • Geen ziekte-inzicht
  • Stigma
  • Geen vertrouwen in gezondheidszorg
  • Geen toegang tot zorg (reisafstand, tijd)
  • Financiële barrières (zorgkosten, reiskosten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn klinische kenmerken van cap als je typische en atypische verwekkers vergelijkt

A

Typische verwekkers
* Acuut koortsend ziektebeeld
* Vaak productieve hoest en purulent sputum
* Lobair infiltraat op X-thorax

Atypische verwekkers
* Acuut / semi-acuut / chronisch koortsend ziektebeeld : “griep”
* Niet productieve hoest (zelden purulent sputum)
* Diffuse infiltratieve afwijkingen op X- thorax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat voor ziekte is pjp (pneumocystitis jiroveci pneumonie)

A

P. jiroveci plakt aan de alveoluswand mbv 2 adhesieve glycoproteinen: Fibronectine en Vitronectine -> inflammatoir proces met destructie van de alveoluswand en verstoring van de gaswisseling
- diagnose dmv bal waarbij de gist te zien is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat zijn complicaties van pjp

A
  • cystevorming, alveoli gaan kapot en je krijgt holtevorming -> lage saturatie in bloed
  • pneumothorax: door hoge druk van cysten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat is de behandeling voor pjp

A

cotrimoxazol iv hoge dosering
- prednison toevoegen bij pO2 lager dan 70 mm Hg
na behandeling start sec profylaxe: co trimoxazol lage dosering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat heeft effect op longontwikkeling

A
  • zwangerschapsduur en roken tijdens zwangerschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
wat zijn kenmerken van een bronchiolitis
- acute virale luchtweginfectie (meestal RSV) -herfst/winterseizoen -Alle kinderen maken RSV infectie door vóór de leeftijd van 2 jaar Kliniek: zuigelingen < 1 jaar, aansluitend aan verkoudheid snel progressieve dyspnoe, subfebriel, intrekken, diffuus inspiratoir crepiteren en expiratoir piepen
26
wat zijn risicogroepen voor bronchiolitis
 Zuigelingen < 2 maanden, kans op apnoe  Kinderen met ‘nauwe luchtwegen’ tonen ernstiger beloop, ook na het eerste jaar:
27
hoe stel je diagnose bronchiolitis
RSV PCR sneltest in neusspoelsel transcutane zuurstofsaturatie
28
wat is therapie en prognose voor bronchiolitis
- ondersteunend: O2 suppletie en vochtinname - zonodig IC + beademen - bronchusverwijder (SABA) -> gunstig voor ademfrequentie maar geeft verhoging hartfreq prognose gunstig, geen immuniteit nieuwe rsv
29
wat zijn rf voor lage luchtweginfecties
- Leeftijd <5 jaar (en >65 jaar) - chronische longaandoening (astma/CF/BPD) - hypotonie en/of aspireren (hoest niet intact, slijm blijft vastzitten -> bacteriele bronchitis) - immuundeficiëntie (primair/secundair) -congenitale afwijkingen van long of hart
30
wat is een pneumonie
ontstekingsproces van long met betrokken alveoli criteria: koorts/hoesten, rhonchi/crepiteren en tachypnoe
31
wat is bacteriele top 6 veroorzakers lagere luchtweginfecties
 Streptococcus pneumoniae = ‘pneumococ’ (90%)  Mycoplasma  Haemophilus influenzae  Moraxella catarrhalis  Staphylococcus aureus  wereldwijd: Mycobacterium tuberculosis
32
wat is virale top 6 lagere luchtweginfecties verwekkers
- Respiratoir syncytieel virus (RSV) -Parainfluenza virus -Influenza virus -Adenovirus -Humaan metapneumovirus -SARS-CoV-2
33
wat voor ziekte is sarcoidose
sarcoidose is een inflammatoire granulomateuze ziekte met onbekend oorzaak de aanwezige granulomen zijn niet necrotiserend (itt tuberculose)
34
wat zijn granulomen en waar bevinden ze zich bij sarcoidose patienten
granuloom bestaat uit monocytaire cellen (lijkt op epitheliale cellen). deze eptiheloide cellen hebben eromheen t-lymfocyten die groeifactoren produceren -> fibrose bij sarcoidose bevinden ze zich typisch onder de fissuren in de longn
35
hoe kan je ziekteactiviteit meten bij sarcoidose
granuloom produceerrt ACE en IL2R, wat in bloed te meten is
36
waardoor krijgen sarcoidose pt een hypercalciemie
een granuloom kan enzym 1-a-hydroxylase tot expressie brengen, zorgt ervoor dat vit D in actieve vorm wordt omgezet -> actieve terugresorptie uit darmen -> hypercalciemie -> sufheid, vermoeidheid, dorst, polyurie
37
wat houdt het blau syndroom in
granulomateuze inflammatie van de huid, ogen, gewrichten Defect in nucleotide-binding domain van CARD15/NOD2
38
welke organen zijn het vaakst aangedaan bij sarcoidose
bij sarcoidose kunnen alle orgaansystemen aangedaan zijn vaakst: luchtwegen, lymfesysteem en lever minder vaak: hart, nieren en endocriene organen
39
wat is het lofgren syndroom
vorm van sarcoidose gekenmerkt door: - Erythema nodosum (blauw rode verkleuring huid) - Arthritis (vaak enkel) - Bilateral hilar lymphomas vergeleken met sarcoidose betere prognose
40
welke 4 long stadia zijn er bij sarcoidose pt
stadium 1: bilaterale hilaire lymfadenopathie BHL stadium 2: BHL en ontsteking longparenchym stadium 3: alleen ontsteking longparenchym stadium 4: permanente longfibrose
41
wat is er bij een bal en bloedonderzoek van sarcoidose pt te zien
bal: veel tcellen vooral cd4 cellen bloed: lymfopenie, veroorzaakt door compartiment vorming waar lymfocyten zich nestelen
42
welke vormen van sarcoidose komen nog meer voor
- oculaire sarcoidose (gaat gepaard met uveitis) - lupus pernio (granulomen en fibrose van neus) - endocriene sarcoidose (bijv hypofyse, schildklier en geslachtsorganen)
43
waardoor worden ziekteverschijnselen minder tijdens de zwamgerschap
tijdens de zwangerschap is er sprake van imuunsupressie
44
hoe stel je diagnose van sarcoidose
-geen specifieke test -in biopt moet niet-necrotiserende granulomen zonder bekend oorzaak te zien zijn -lab testen niet belangrijk
45
wat is therapie voor sarcoidose
- behandeling afwachtend tenzij er veelorgaanschade is, hypercalciemie of mortaliteitsrisico - behandeling mogelijk met Corticosteroids, Methotrexate (MTX), Azathioprine (AZA), Mycophenylate, TNF blokkade, Hydroxychloroquine:
46
wat zijn complicaties van end stage longsarcoidose
-pulmonale hypertensie -longfibrose -longtransplantaat
47
wat zijn overeenkomsten tussen SLE en antifosfolipidensyndroom (APS)
de neurologische, hematologische, nefrologische en immunologische afwijkingen
48
welke pt krijgen een fout-positieve lues testuitslag
pt met chronische infecties en SLE, want bacterie treponema pallidum (veroorzaker lues) bevat fosfolipiden en bij deze pt worden er antistoffen tegen gevormd
49
waar zijn antifosfolipiden (APLA) tegen gericht en hoe zijn ze aan te tonen bij APS
niet tegen fosfolipiden, maar targets zoals b2-glycoproteïne-1 en andere stollingsfactoren testen: - lupus anticoagulans: door APLA worden fosfolipiden aangevallen -> stollingstijd verlengd bij APS - anticardiolipine antistoffen - antistoffen tegen b2-glycoproteïne-I
50
welke criteria voor antifosfolipidensyndroom (APS)
minstens 1: - arteriële en/of veneuze trombose - recidiverende vruchtdood + altijd antifosfolipiden antistoffen vaak - trombopenie - livedo reticularis (cyanotische kringen op huid, vooral benen)
51
wat is de relatie tussen APS en zwangerschap
verhoogde kans op vruchtdood, vooral in tweede trimester veroorzaakt door APLA (kans op levend kind bij APLA: 30%)
52
wat is de behandeling om vruchtdood te voorkomen
behandeling is antistolling met - aspirine (lage dosis) - laagmoleculaire heparine (passeert placentaberiere niet) kans op levend kind stijgt van 30 naar 70% door behandeling
53
welke 3 vormen van APS zijn er
 primair APLS geen andere auto-immuunziekte erbij  secundair APLS andere auto-immuunziekte erbij (meestal SLE, MCTD of syndroom van Sjögren)  APLS bij lupus-like syndroom 1 tot 3 van de LED-criteria erbij
54
wat is de behandeling van APS
- antistolling: coumarines, heparine - Immunoglobuline therapie - Plasmaferese - statinen: beschermt tegen cerebrovasculaire accidenten duur van de behandeling: vaak levenslang
55
welke 3 vervroegde risicos bestaan er bij pt met APS
- trombose (veneus en arterieel) - bloedingen door antistollingsbehandeling - vroege atherosclerose
56
hoe maak je onderscheid tussen verschillende auto-imuun ziektes
lupus erythematodes disseminatus -> BM-fluorescentie huid en overgevoeligheid zonlicht syndroom van Sjögren -> exocriene klier aantasting sclerodermie -> huidcollageen toename reumatoïde artritis -> gewrichtserosies
57
wat is het probleem bij cystic fibrosis CF
zweetklieren produceren veel zweet met hoog NaCl gehalte (terugresorptie verstoord waardoor veel NaCl wordt uitgescheiden) –CFTR werkt als chloorkanaal, bij CF is CI-transport verhinderd, secundair verstoring transport Na+ en H2O
58
wat gebeurt er met de longen en darmen bij CF
- in de longen/darmen is er juist droogte door tekort Cl- + Na+, H2O. - ophoping van taai slijm geeft obstructie in tractus resp en digest
59
wat zijn genetische kenmerken van cf
* Meest voorkomende erfelijke aandoening blanken * Autosomaal recessief (Dragerschap 1 : 30)
60
waar ligt mutatie bij cf
Chromosoom 7, meestal mutatie Df508 -> verstoorde transport door CFTR > 2000 mutaties -> bepalen mede ernst ziekte
61
hoe doe je diagnostiek voor CF
* Zweettest (Cl hoog, Cl > Na) – Gouden standaard * Genetica (2 mutaties opzoeken) * Neus- / darmslijmvliespotentiaal -> als andere onderzoeken geen uitsluitsle geven
62
welke organen zijn het vaakst aangedaan bij CF
pancreas het vaakst aangedaan, gevolgd door lever en darmen verder: longen, glandula parotis, testes, ovaria
63
hoe ziet klinisch beeld eruit van een kind met cf
- Meconiumileus * Langer icterisch na geboorte * Vette, volumineuze ontlasting * Opgezette buik, eetlust minder * Groei-achterstand * Hoog zoutverlies bij zweten * Recidiverende luchtweginfecties
64
hoe ziet klinisch beeld eruit van volwassen met cf
* - Recidiverende luchtweginfecties * - Obstructie tractus GI * - exo- + endocriene pancreasinsufficiëntie * - levercirrhose , portale HT, bloedingen * - Tekort aan vetoplosbare vitamines * - Neuspoliepen * - mannen onvruchtbaar * - Zonnesteek * - Osteoporose
65
wat is een belangrijk verschil tussen kind en volwassen met cf
kind vaker tract digestivus klachten volwassen vaker tract resp klachten
66
waarom zijn alle mannen met cf onvruchtbaar
normale zaadproductie, maar onvruchtbaar door afwezigheid van vas deferens (sperm duct)
67
wat zijn de 4 cf stigmata
Geringe lengtegroei Laag gewicht tonvormige thorax Clubbing
68
wat zijn klinische pulmonale verschijnselen bij cf patienten
* Recidiverende luchtweginfecties * Bronchiectasieën * ABPA (apergillus) * Haemoptoë * Pneumothorax * Pulmonale hypertensie, cor pulmonale
69
met welke micro-organismen zijn de luchtwegen van cf patienten mee gekolinseerd
- Staphylococcus Aureus - pseudomonas (meestal, gramgeatief, vaak resistentie) Burkholderia Cepacia (ook grameg en ernstig beeld) -Virussen -atypische Mycobacteriën -Schimmels
70
welke 3 onderzoeken kunnen gedaan worden bij cf
x thorax, ct thorax en spirometrie
71
welke delen van de longen zijn meestal aangedaan bij cf
boven en middenvelden van de longen, met probleem in uitademing
72
wat gebeurt er met de ziekte bij een longtransplantatie
pt blijft cf houden, maar nieuwe long bevat CFTR intacte kanalen dus zelfde ziekte zal niet ontstaan
73
waar is de therapie op gericht bij cf
- goede voedingstoestand - voorkomen en vroeg behandelen infecties (sputumdrainage!!) - behandelen complicaties
74
welk nieuw middel wordt ingezet tegen cf
orkambi: chloortransportmodulator werkt specifiek voor klasse 3 en df508 mutaties
75
waar bestaat de voedingstherapie uit bij cf
* toedienen Verteringsenzymen * Calorische intake hoog (vet, suiker, melk, zout!) * Vezelrijk, veel drinken
76
hoe wordt een LWI voorkomen bij cf patienten
* Fysiotherpie: verbeteren clearance (sport, hoesten) * Kruisinfectiepreventie (contact tussen cf-patient vermijden) * Antibiotica (os, iv, inhalatie) – Agressief behandelen infecties – Streven naar eliminatie Pseudomonas - Onderhoud, suppressieve therapie
77
hoe worden de pulmonale complicaties bij cf behandeld
- pneumothorax -> draineren - hemoptoe -> AB, stollingscorrectie, embolisatie - algemeen Zuurstoftoediening en Slijmverdunners
78
hoe worden extrapulmonale complicaties behandeld bij cf
- DM: Insuline, Vetoplosbare vit, verteringsenzymen - neuspoliep: chirurgie - DIOS (distaal intestinaal obstructie syndroom): chirurgie, ligatie slokdarmvarices - osteoporose: Voorkomen/behandelen
79
welke psychosociale aspecten zijn er bij cf