week 12 Flashcards

(52 cards)

1
Q

Hoe wordt de ernst van een stenose fysiologsich beoordeeld?

A

FR, FFR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

iFR

A

Instantaneous wave free ratio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

FFR

A

Fractional flow reserve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe wordt de ernst van een stenose anatomisch beoordeeld?

A

IVUS, OCT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

IVUS

A

Intravascular ultrasound

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

OCT

A

Opitcal coherence tomography

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn factoren die schade veroorzaken aan de t. intima?

A

Nicotine, hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de klinische verschijnselen van AP?

A

Druk op de borst met uitstraling naar (linker)arm, (verlichtende) reactie op nitraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Behandeling stabiele AP (in volgorde eerst naar laatst uitgevoerd) (4)

A
  1. Lifestyle management/
  2. Mediacamenteus
  3. Revascularisatie
  4. Cardiale revalidatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Behandeling instabiele AP (volgorde eerst tot laatst uitgevoerd)

A
  1. Revascularisate
  2. Medicamenteus
  3. Lifestyle management
  4. Cardiale Revalidatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar kijken ze naar bij de trombosedienst?

A

INR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

INR

A

International normalized ratio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer moet je geen DOAC geven?

A
  • Zwangerschap
  • Maligniteit
  • Maag- darmziektes
  • Nierfunctie
  • Co-medicaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de fysiologische werking van trombocytenaggregatieremmers?

A
  • Blokkeren van een trombocytreceptor (ADP-receptor blokkers)
  • Remming cyclo-oxygenase, zoals acetylsalicylzuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom kan heparine bij sommige mensen een verminderde functie hebben?

A

Bij mensen met een gestoorde leverfunctie wordt minder/ geen antitrombine geproduceerd waardoor heparine minder effectief kan zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn voorbeelden van directe orale anticoagulantia (DOAC’s)?

A
  • Dabigatran
  • Rivaroxaban
  • Apixaban
  • Edoxaban
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Antistollende medicatie (3 soorten)

A
  • (LMW) heparine
  • Vitamine K antagonisten
  • Directe orale anticoagulantia (DOAC)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Behandeling volgorde VTE

A
  1. Heparine
  2. DOAC
  3. Trombolyse
  4. Trombosuctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Presentatie patient bij PV (perifeer vaatlijden, 3)

A
  • Etalagebenen
  • Niet genezende wonden
  • Acute vaatafsluiting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Fontaine classificatie

A
  • Stadium 1: geen klachten
  • Stadium 2: Claudicatio intermittens
  • Stadium 3: Rustpijn/ nachtpijn
  • Stadium 4: Gangreen/ necrose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Aanvullend onderzoek bij PV (3)

A
  • Doppler
  • Teendruk
  • Enkel/arm index
22
Q

Behandelingen bij stadia Fontaine

A
  • Stadium 1&2: Conservatief (CV risicomanagement, loopfysiotherapie)
  • Stadium 3&4: Endovasculair operatief, dotteren, bypass
23
Q

OK behandelingen bij perifeer vaatlijden

A
  • Liesdesobstructie (TEA)
  • Bypass
  • CERAB
  • Amputatie
24
Q

Vormen aneurysma

A
  • Fusiform
  • Sacculair
  • Pseudoaneurysma
25
Symptomen van een acuut aneurysma
- Pijn epigastrio - Pijn straalt uit naar rug - Misselijk/ braken/ zweten - Hemodynamisch instabiel
26
Proximale DVT ligt _______
boven puplitia
27
Distale DVT ligt ________
onder puplitia
28
Welke DVT is meer geassocieerd met LE?
Proximale DVT
29
Waardoor kan trombose in venen ontstaan?
Door turbulentie vanwege de vene kleppen
30
Noem de drie aspecten van de trias van Virchow
- Endotheel beschadiging - Stase of turbulentie in bloedstroom - Hypercoagulabiliteit
31
Welke afwijkingen bij de bloedstolling komen het meest voor?
Factor V Leiden mutatie, protrombine mutatie
32
Wat is het belangrijkste antistollende eiwit?
Antitrombine
33
Wat doe je om DVT aan te tonen of uit te sluiten?
1. Klinische inschatting 2. D-dimeer 3. Compressie ultrasonografie
34
Wat is een D-dimeer?
Eem afbraakproduct van fibrine
35
Wanneer is de D-dimeer verhooogd? (5)
- Fibrinevorming - Infecties - Maliginiteit - Hoge leeftijd - Zwangerschap
36
Noem (minstens) 3 trombocytenaggregatieremmers
- Aspirine - Clopidogrel - Ticagrelor - Dipyridamol - Prasuragrel - Intefrelin, tirofiban
37
Zijn - Fractuur onderste extremiteit - Heup- of knie vervanging - Hartinfarct - Eerdere VTE sterk/ zwak/ matige risicofactoren voor LE?
Sterke
38
Zijn - Postpartum - Infectie/ pneumonie - Maligniteit sterk/ zwak/ matige risicofactoren voor LE?
Matige
39
Zijn - Bedrust . 3 dagen - DM/ hypertensie - Obesitas sterk/ zwak/ matige risicofactoren voor LE?
Zwakke
40
Leg de WELLS score uit
Bij het scoren van meer dan 4 puntne, wordt een CT-scan gemaakt. Bij het scoren van minder dan 4 punten, wordt de D-dimeer geprikt. Bij een D-dimeer van meer dan 0,5 mg/L wordt ook een CT-scan gemaakt. Als de D-dimeer kleiner is dan 0,5 mg/L, is het geen longembolie.
41
Wat zijn de twee vervolgmethodes op de WELLS methode?
De YEARS en de leeftijdsafhankelijke methode
42
Wat is een antidota voor dabigatran?
Idarucizumab
43
Welke twee dingen moet (je) je (af)vragen bij een follow-up op een longembolie?
- Is er een probleem met de rechterhart kamer? - Zit de embolie er nog? (ahv. perfusiescan)
44
Volgorde voor de behandeling bij pulmonale hypertensie
Operatie, dotteren, medicatie
45
Wat zijn de 3 voornaamste CV accidenten?
- TIA - Herseninfarct - Beroerte
46
2 soorten CVA's
- Bloedig - Ischemisch
47
Oorzaken ischemisch CVA
- Trombose - Embolus
48
Soorten bloedig CVA
- Epiduraal hematoom - Subduraal hematoom - SAB - subarachnoidale bloeding - Intracerebrale bloeding
49
Soorten ischemisch infarct (3)
- Amaurosis fugax - Transient ischemic attack - Cerebrovasculair accident
50
3 symptomen beroerte
- Scheve mond - Verwarde spraak - Lamme arm
51
Medicamenteuze therapie bij beroerte
- Clopidogrel - Statine ongeacht hoogte cholesterol - Bloeddrukverlaging - Risicofactormanagement
52
Wie opereer je alleen met een ischemic infarct?
1. Symptomatische mensen 2. Significante stenose (>50% overwegen, >70% sowieso opereren)