week 14 Flashcards

(69 cards)

1
Q

Is een chronische nierinsufficientie altijd prerenaal, renaal of postrenaal?

A

Renaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een nadeel van de Jaffe bepaling?

A

Er is een hele hoge interferentie met net ketonen zoals glucose, waardoor de uitslag niet altijd even betrouwbaar kan zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke methode wordt tegenwoordig meer gebruikt ipv de Jaffe bepaling?

A

De enzymatische methode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een verlaagd kreatinine kan komen door (3)

A
  • Lage spiermassa
  • Malnutritie
  • Interferentie door bilirubine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een verhoogd kreatinine kan komen door (6)

A
  • Nierinsufficientie
  • Hoge spiermassa
  • Kreatinine supplementen, anabole steroiden
  • Dieet met veel vlees
  • Spierafbraak
  • Hoge koorts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een fysiologisch nadeeel van het gebruik van kreatinine om de nierfunctie te bepalen?

A

Naast glomerulaire klaring is er ook kreatinine klaring in de proximale tubulus, het kan dus tot een overschatting van de glomerulaire leiden bij sterk afgenomen glomerulaire filtratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Classificaties proteinuria (3)

A
  • Tubulair
  • Overflow
  • Glomerulair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kenmerken tubulaire proteinurie

A

Het grootste deel van de gefiltreerde eiwitten (ca. 2,5 gram/dag) komt niet in de urine terecht omdat deze gefiltreerd wordt in de proximale tubulus. Bij tub. proteinurie is er geen sprake van reabsorptie in de proximale tubulus. Hierdoor zijn er laag-moleculaire eiwitten aangwezig in de urine. De dipistick heeft hier een lage sensitiviteit voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kenmerken overflow proteinurie

A

Hierbij is een productie van een grote hoeveelheid laag-moleculaire eiwitten door het “ziekteproces”. De reabsorptiecapaciteit van de proximale tubulus schiet tekort, waardoor een tubulo-toxische nefropathie ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat kan je bij de urine-analyse van iemand met overflow proteinurie zien? (4)

A
  • Cellen: Ery’s, leuko’s, bacterien, gist, parasieten, spermatozoa
  • Cylinders: Eiwit “afgietsels” van tubuli
  • Gevulde cylinders:pathologisch, gevuld met ery’s, leuko’s, bacterien of korrels, vet, bilirubine, etc.
  • Lege cylinders: niet-pathologisch, hyaline, was
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

GFR=

A

UxV/P

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

GFRxP

A

Totale hoeveelheid gefiltreerde stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

UxV

A

Totale hoeveelheid uitgescheiden stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gem. concentratie creatinine

A

10mmol/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oorzaken hematurie (6)

A
  • Tumoren
  • Aangeboren afwijkingen
  • Trauma
  • Ontstekingen
  • Stenen
  • Systeemoorzaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Indeling hematurie

A
  • Macroscopische
  • Microscopische
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Alleen ________________ stenen zijn zichtbaar op het BOZ.

A

calciumhoudende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

DD’s hematurie

A
  • IgA nefropathie
  • Syndroom van Alport
  • Thin membrane nefropathy
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kenmerken IgA nefropathie

A

IgA productie neemt toe als ons lichaam onder invloed van bacterien is. Dit IgA slaat neer in de nier. Het heeft vaak een sluipend beloop dat niet altijd met nierfunctie stoornissen samengaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kenmerken syndroom van Alport

A

Het COL4A is hierbij van belang, het is een X-gebonden/ autosomale\ aandoening. Bij jongens ligt de mutatie op COL4A5 en meisjes hebben de autosomale vorm vand de ziekte. Jongens moet vaan in de puberteit al aan de dialyse. De aandoening gaat vaak gepaard met doofheid. Ook is er sprake van hematurie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Klinische presentaties van glomerulonefritis

A
  • Microscopische hematurie
  • Macroscopische hematurie
  • Nefrotisch syndroom
  • Nefritisch syndroom
  • “Rapidly progressive” glomerulonefritis
  • Chronische glomerulonefritis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Kenmerken nefrotisch syndroom

A
  • Proteinurie >3,,5 gram/dag
  • Hypalbuminemie
  • Oedeem
  • Hyperlipaemie (hoog cholesterol)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

__________ syndroom heeft over het algemeen een stabiele nierfunctie die in jaren achteruit gaat.

A

Nefrotisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

DD nefrotsich syndroom

A
  • Minimal change disease
  • Focal segmental glomerulosclerosis
  • Membranous glomerulopathy
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Kenmerken minimal change disease (MCD)
Op de LM zie je geen afwijkingen.Deze aandoening komt vaak bij kinderen voor. Bij EM zie je simplificatie van de podocyten. Er ontstaat verlies van de ladingsselectiviteit. Waarschijnlijk immunologisch gegronde aandoening omdat bij toediening van prednison al verdwijnt.
26
Kenmerken focale segmentale glomerulosclerose
Bij biopsie kan je ernaast prikken (focaal). In een deel van de glomerulus ontstaat necrose; deze aandoening kan idiopathisch zijn of secundair aan iets anders. Vaak overlappend met MCD.
27
Kenmerken membraneuze glomerulopathie
Er ontstaan antistoffen tegen de PLA2-receptor, door de anti-immuunziekte anti-PLA2R d.m.v. immunoglobulinen. Komt vooral voor bij volwassenen en heeft een aselectieve proteinurie. Kan voorkomen bij maligniteiten.
28
Behandelingen nefrotisch syndroom (5)
- Prednison - Cyclofosfamide - Azathioprine - Cyclosporine - Rituximab
29
Symptomen nefritisch syndroom
- Oligurie en nierinsufficientie - Hematurie - Proteinurie meestal <3 gram - Oedeem - Hypertensie
30
Bondige uitleg formatie immuuncomplexen:
IgG bindt aan neergeslagen antigen.
31
Immunologische schade wordt alleen nefrotisch als ____________________.
het vlak onder de epitheelcel zit
32
3 vormen nefritisch syndroom
- Anti-GBM glomerulonefritis - Poststreptococcen glomerulonefritis - ANCA geassocieerde glomerulonefritis
33
Kenmerken + behandeling Anti-GBM glomerulonefritis
IgG waar het niet hoort gelokaliseerd mbv microscoop. Behandeling is het geven van immunosuppressiva en dialyse terwijl de nier geneest.
34
Kenmerken poststreptococcen glomerulonefritis
Gaat vanzelf weer over, meestal ten gevolgen van een (keel)ontsteking bij kinderen. Als antigenen weg zijn, is er ook geen ziektereactie meer.
35
Kenmerken GPA
Witte bloedcel geven antistoffen af, hierdoor wordt de witte bloedcel onrustig. Hierdoor ontstaat er een vasculitis. Het wordt onderzocht met immunofluorescentie waardoor het neergeslagen IgG gevonden kan worden.
36
Kenmerken Lupus nefritis
Het ziektebeeld is sterk afhankelijk van waar de immuuncomplexen neerslaan, en wordt veroorzaakt door antistoffen die gericht zijn op je eigen DNA. Deze aandoening kan zowel nefritisch als nefrotisch syndroom geven.
37
ADPKD
Autosomaal Dominante Polycystische nierziekte
38
Wat is de tubulaire "fout" die optreedt bij ADPKD?
De tubulus is bezig met secretie in plaats van reabsorptie
39
In welke (4) kanalen kunnen de stoornissen van tubulaire natriumtransport zich voordoen?
- Proximale tubulus - NKCC2 in Lis van Henle - NCC in distale tubulus - ENaC in distale tubulus
40
Als iemand helemaal geen NCC's heeft geeft dat hetzelfde effect als wanneer je iemand __________________ geeft
thiazide diuretica
41
Mutaties die een 24-uurs remming van de NKCC2 geven, hebben hetzelfde effect als wanneer je iemand ______________ geeft.
lis diuretica
42
Symptomen nefrogene diabetes insipidus (3)
- Concentratievermogenstoornis (ADH circuleert niet goed) - Mutatie in de vasopressine receptor of in het AP-2 gen - Ernstige polyurie met lage urine osmolaliteit
43
Waarde systolische BD iemand met hypertensieve crisis
bijna altijd >220 mmHg
44
Waarde diastolsiche BD iemand met hypertensieve crisis
Bijna altijd >120-130 mmHg
45
Definitie noodgeval hypertensieve crisis
Orgaanschade is begonnen, snelle BD daling gewenst
46
Definite urgentie hypertensieve crisis
Dreigende orgaanschade, BD daling is gewenst maar hoeft niet met grote spoed
47
Bij iemand met een hypertensieve crisis zijn de aldosteron en renine waardes wel/niet betrouwbaar
NIET
48
Hypertensieve encefalopathie
(Sub)acuut organisch hersensyndroom t.g.v. doorbraakvasodilatatie
49
Verschillen tussen encefalopathie en beroerte (4)
- Subacuut/acuut - Neurologische uitval difuus/ neurologische uitval focaal - Fundus graad III of IV/ fundus geen bloedingen - Verbetering door BD verlaging/ soms verslechtering door BD verlaging
50
Streefwaarde behandeling hypertensie
<140/90 mmHg
51
3 soorten leefstijlveranderingen aangeraden bij iemand met hypertensie
- Gewichtsverlies - Stressvermindering - Zoutinname vermindering
52
Klassen antihypertensiva
- Calciumantagonisten - ACE-remmers - Angiotensine II-receptor - Directe renine remmers - (Natri)diuretica - Kalium sparende diuretica - Betablokkers - Centraal aangrijpende middelen
53
Bijwerking calciumantagonisten
Enkeloedeem
54
Bijwerkingen ACE-remmers
Droge hoest, nierinsufficientie en sepsis
55
Achtervoegsel calciumantagonisten
-dipine
56
Achtervoegsel ACE-remmers
-pril
57
Achtervoegsel angiotensine II-receptorantagonsiten
-artan
58
Directe renine remmer
aliskiren
59
Achtervoegsel betablokkers
-olol
60
Bij immunosuppressivagebruik wordt de kans op ___________ sterk verhoogd.
maligniteiten
61
Meest voorkomende soorten maligniteiten bij immunosuppressivagebruik
- PTLD: soort lymfoom - Huidkanker
62
Nierrejectie is ALTIJD __________
prerenaal
63
3 centrale concepten bij nierfunctie vervangende therapie
- Diffusie - Osmose - Convectie
64
Tussen welke bloedvaten wordt de cimino fistel aangelegd?
V. cephalica en a. brachialis
65
Alternatief voor cimino fistel in arm, gebeurt bij de volgende bloedvaten
- v. subclavia of v. jugularis
66
CAPD
Continue ambulante peritoneaal dialyse
67
Toegediende vloeistof bij peritoenaal dialyse is _____osmotisch t.o.v. plasma,
hyper
68
Complicatie hemodialyse
Bloedingen door vaak prikken
69
Complicatie CAPD
Peritonitis door hoge concentratie glucose in vloeistofzakken