week 15 Flashcards

(87 cards)

1
Q

Waarom kijken we bij een inspanningsproef naar de VO2 max.?

A

De zuurstofopname is direct gekoppeld aan de energieproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Mogelijke (locaties) voor limitaties tijdens maximale O2 opname (5)

A
  • Cardiovasculair
  • Centrale circulatie
  • Perifere circulatie
  • Respiratoir
  • Skeletspier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Centrale circulatie limitaties bij maximale O2 opname (2)

A
  • Cardiac output schiet tekort (HF-SV)
  • Hb-concentratie te laag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Perifere circulatie limitaties bij maximale O2 opname (3)

A
  • Shunting
  • Bloedflow in de spier te laag
  • Capillaire dichtheid spier te laag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Respiratoire limitaties bij maximale O2 opname (2)

A
  • Ventilatie
  • V’/Q’ verhouding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Skeletpsier limitaties bij maximale O2 opname (4)

A
  • Enzymen en oxidatiepotentiaal
  • Energie reserves
  • Myoglobine
  • Mitochondrien- grootte & aantal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom neemt het slagvolume maar zo’n 30-40% toe bij inspanning in tegenstelling tot de 150% keer van de HF?

A

De hartspier is een stijve spier die maar beperkt kan toenemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn 2 manier waardoor de zuurstofextractie verder kan toenemen?

A
  • Er gaan meer capillairen open staan, waardoor het bloed efficienter wordt verdeeld.
  • Dankzij de zuurstofdissociatie curve-Bohr effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

HRmax =

A

220- leefitijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een (numerieke) aanwijzing voor anaerobe arbeid?

A

Als het RQ > 1,2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

RQ =

A

koolzuurproductie / zuurstofopname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Definitie hartfalen

A

Hartfalen is een syndroom waarbij patienten symptomen hebben en klinische tekenen die waarneembaar, die het gevolg zijn van dysfunctie van het hart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Objectieve paramters voor beoordeling hartfunctie (4)

A
  • Ejectiefractie
  • Diastolische (dys)functie
  • Vullingsdrukken
  • Cardiac output (hartfrequentie x slagvolume)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Klinische tekenen hartfalen

A
  • Tachycardie
  • Crepitaties of wheezing
  • Oedeem
  • Ascites
  • Verhoogde centraal veneuze druk
  • Hepatomegalie
  • Verplaatste apex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de meest gebruikte parameter voor linker ventrikelfunctie?

A

Ejectiefractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Oorzaken dysfunctie van het hart (3)

A
  1. Primair hartspierprobleem
  2. Overbelasting van het hart
  3. Instroombelemmering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Soorten primaire hartspierproblemen (3)

A
  • Myocardinfarct
  • Cardiomyopathie
  • Myocarditis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Soorten overbelasting van het hart (3)

A
  • Drukbelasting
  • Volumebelasting
  • Ritmestoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Soorten instroombelemmering (2)

A
  • Mitralis- tricuspidalisklepstenose
  • Constrictieve pericarditis/ pericarditis constrictiva
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Preload

A

Eind-diastolisch volume, de hoeveelheid bloed die aanwezig is op einde van diastole in de rechter/ linkerventrikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Afterload

A

Weerstand/ druk waartegen het hart moet contraheren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Afterload wordt bepaald door (3)

A
  • Systeem en longweerstand
  • Karakteristieken van de vaatwand
  • Bloedvolume dat wordt uitgeperst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

3 kenmerken myocardiale remodelling

A
  • Hypertrofie
  • Verlies myocyten
  • Toename interstitiele fibrose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Basisbehandeling van alle chronisch hartfalen patienten (6)

A
  • Diuretica
  • SGLT2-remmers
  • Betablokkers
  • ACE-remmers
  • digoxine
  • Aldosteron receptor blokkers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Waartoe dienen inotropica?
Tegen verminderde cardiac output
26
Kenmerken backward hartfalen, linkszijdig (3)
- PV druk gaat omhoog - LA eind-diastolische druk gaat omhoog - LV eind-diastolische druk gaat omhoog
27
Backward hartfalen, rechts (3)
- Druk VCS en VCI gaat omhoog - RA eind-diastolische druk gaat omhoog - RV eind-diastolische druk gaat omhoog
28
Forward hartfalen links en rechts (2)
- Te lage longflow - Te lage cardiac output
29
Cardiomyopathie
Ziekte van de hartspier waarbij de hartspier structureel en functioneel abnormaal is in afwezigheid van oorzakelijke ziekte, die de afwijking kan verklaren
30
3 types hypertrofe cardiomyopathie
- Sigmoidale HCM - Asymmetrische HCM - Apicale HCM
31
Sigmoidale HCM
Alleen basale deel myocard is verdikt
32
Asymmetrische HCM
Septum myocard is verdikt en achterwand is relatief normaal
33
Apicale HCM
Apex myocard is verdikt
34
Wanneer heb je last van een dikke hartspier?
Bij een vullingsprobleem, doordat er een vernauwing in de (linker)ventrikel ontstaat.
35
ARVC (gepaard met?)
aritmogene rechterventrikel cardiomyopathie, gepaard met systolisch hartfalen
36
Gedilateerde cardiomyopathie (gepaard met?)
Normale wanddikte, maar een groter volume van de holtes waardoor systolische functie is verstoord, gepaard met mitralisklepinsufficientie
37
Restricitieve cardiomyopathie (veroorzaakt door)
Endomyocardiale fibrose, hypertrofie of door infiltratie myocard door bv. ijzer of glycogeen. De vulling van de ventrikels is verstoord door hun stijfheid.
38
LVNC (+ hoe ziet het eruit?)
Linker ventrikel non-compaction cardiomyopathie, het hart is net zoals in foetale stadium erg spongieus, last van hartfalen en ritmestoornissen.
39
Hoe presenteert iemand zich met LVNC?
Systemische embolieen zoals bv. een beroerte.
40
Meest voorkomende oorzaak voor pericarditis is __________.
idiopatisch
41
Oorzaken pericarditis (6)
- idiopatisch - systeemziekte - neoplastisch - post-cardiac injury - metabole - overige (PH, hartfalen, aorta dissectie)
42
Diagnostische criteria bij acute pericarditis (symptomen)
Stekende pijn die vastzit aan ademhaling, toeneemt bij liggen en afneemt bij voorover buigen, met utistraling naar nek en linkerschouder soms.
43
Behandeling pericarditis (2)
- NSAID kuur - 3-6 maanden colchicine
44
Myocarditis heeft meestal een ________ oorzaak.
virale
45
AO myocarditis; ECG
Repolarisatie afwijkingen, geleidingsstoornissen, ritmestoornissen
46
Behandeling reuscelmyocarditis
Prednison
47
Endocarditis stel je vast aan de hand van de __________ criteria.
DUKES
48
Als je __ major criteria hebt moet je minsten __ minor criteria hebben om endocarditis te diagnosticeren.
1, 3
49
Major criteria DUKES (2)
- Positieve bloedkweken - Bewijs voor endocardiale betrokkenheid
50
Minor criteria DUKES (5)
- Predispositie - Koorts - Vasculaire fenomenen - Immunologische fenomenen - Microbiologisch bewijs
51
Behandeling endocarditis (2)
- Langdurige antibiotica - Klepvervanging op indicatie
52
5 specifieke cardiomyopathieen
1. Hypertrofische cardiomyopathie 2. Gedilateerde cardiomyopathie 3. ARVC (aritmogene rechterventrikel cardiomyopathie) 4. Restricitieve cardiomyopathie 5. LVNC (linkerventricel non-compaction cardiomyopathie)
53
Wat is het probleem voor het hart bij een stenose?
Een drukbelasting van het compartiment voor de stenose met concentrische hypertrofie.
54
Wat is het probleem voor het hart bij een insufficientie?
Er ontstaat een volumbelasting van de compartimenten aan beide zijdes van de insufficientie, en er ontstaat ook zo hypertrofie.
55
Soorten aortoklepstenoses
- Normaal - Reumatisch - Aangeboren - Degeneratief
56
Klachten bij aortaklepstenose (3)
- Hartfalen symptomen - Angina pectoris - Syncope
57
Opties interventie iemand met aortaklepstenose (3)
- Kunstklep - Bioprothese - TAVI
58
Kenmkerken reumatische mitralisklepstenose
Fusie van comissuren en chordae met verdikking, later calcificatie.
59
Kenmerken degeneratieve mitralisklepstenose
Calcificatie van de mitraal annulus, uitgebreid naar de basale delen van de klepbladen.
60
3 belangrijke metingen bij mitralisklepstenose
- Doppler Vmax over de klep - Berekend klepoppervlak - Anatomisch klepoppervlak
61
Klachten van iemand met mitralisklepstenose (3)
- Hartfalen symptomen - Palpitaties - Trombo-embolie
62
Primaire oorzaken mitralisklepinsufficientie (ouderen, jongeren)
- Ouderen: fibro-elastische deficientie - Jongeren: Ziekte van Barlow
63
Derde harttoon aanwezig bij
mitralisklepinsufficientie
64
Symptomen aortaklepinsufficientie
Hartfalen (dyspnoe)
65
Wanneer heeft iemand primaire tricuspidalisklepinsufficientie? (5)
- Endocarditis (allen bij IV drugsberuik) - Ziekte van Ebstein - Ziekte van Leads - Carcinoid - Prolaps bij bindweefselziektes of na trauma
66
Wanneer heeft iemand secundaire tricuspidalisklepinsuffcientie? (6)
- RV infarct - Cardiomyopathie - Pulmonale HT - LV falen - Linkszijdig kleplijden - Shunt door ASD/ VSD
67
Symptomen tricuspidalisinsufficientie (2)
- Hartfalen symptomen - Palpitaties
68
Wat voor waardes zijn van belang om bij een patient met acute hartklachten hartfalen uit te sluiten?
Normale natriuretische peptides
69
_____receptor dichtheid daalt bij iemand met hartfalen.
Bèta
70
Welke 3 systemen zijn gunstig om op korte termijn in te grijpen bij een hartfalen patient? (= nadeel lange termijn)
- Sympathicus (NA) - RAAS - Vasopressine nadeel lange termijn: remodelling
71
Wat geef je een (acuut) hartfalen patient in ieder geval WEL? (2)
- nitraten - lisdiuretica
72
Wat kan toegediend worden bij iemand die diuretica slikt om een bijwerking tegen te gaan?
Kaliumsparende diuretica
73
Waar is het risico op hoog bij iemand die diuretica slikt?
Hypokaliemie
74
Kaliumsparende diuretica (2)
- Amiloride - MR antagonist
75
Wat zijn sterke en minder sterke diuretica?
Sterke: lisdiuretica Minder sterke: thiazide diuretica
76
Wat voor positieve effecten hebben RAS-blokkers? (2)
Mortaliteit verminderen en cardiale remodelling remmen.
77
MR-blokkers (3)
- Spironolacton - Eplerenon - Finerenon
78
Bijwerkingen MR blokkers (2)
- Borstvorming bij mannen - Ernstige hyperkaliemie
79
Door het toedienen van welke medicatie kan je "ongestraft" een hoge doses RAS/MR antagonisten gebruiken?
Kaliumbinders (minder kalium, minder kans op hyperkaliemie)
80
SGLT2 inhibitors werking
remmen glucose en Na+ reabsorptie
81
SGLT2 inhibitors (medicatie naam, 2)
- Empagliflozin - Dapagliflozin
82
Werking bètablokkers op hart
Anti-aritmisch en dus stabiliserend voor het hart, waardoor hartfrequentie langzamer wordt en langere diastole veroorzaakt, waardoor de O2 voorziening toeneemt.
83
Werking digoxine
Remt de Na/K-ATPase; Na uitstroom geremd waardor intracellulair [Na] stijgt., en Na/Ca exchaangen daalt. Meer [Ca] intracellulair, en dit zorgt voor inotropie. Vagale tonus stijgt ook, en sympathicus wordt geremd doordat [NA] omlaag gaan.
84
Behandelingen hartfalen (globaal, 3)
- Medicatie - Stent - Bypass
85
Wat voor immunosuppressiva slikt iemand na een harttransplantatie? (2)
- Prednison - Anti-thymocytenglobuline
86
Wat voor immunosuppressiva slikt iemand tijdens/na de harttransplantatie opname?
- Prednison - Tacrolimus - Mycophenolaat mofetil
87
Oorzaken van hematurie (4)
- Glomerulaire en urologische hematurie - IgA nefropathie - Syndroom van Alport - Thin Membrane nefropathie