Week 16

Question 1

Welke gradaties van eindstadium hartfalen zijn er?

Answer 1

1. NYHA klasse 3 thuis
2. In ziekenhuis afhankelijk van i.v. inotropica (NYHA 4)
3. In ziekenhuis afhankelijk van mechanische ondersteuning (ecmo)
4. Thuis met LVAD

Question 2

Waarom gaan mensen met een te groot hart piepen bij de ademhaling?

Answer 2

1. Door het te grote hart en vaten worden de luchtwegen een beetje dichtgedrukt.
2. Door stuwing gaat er vocht rondom de luchtwegen zitten
3. Als het hart niet goed meer werkt gaat er minder zuurstof naar de longen. Dan gaan de luchtwegen dicht, want er is geen zuurstof dus hoeft er geen lucht heen.

Question 3

Wat zijn complicaties op de korte termijn en op de lange termijn van de harttransplantatie?

Answer 3

Kort: Chirurgisch, PHT, rejectie, infectie
Lang: maligniteit, coronairlijden, orgaanschade

Question 4

Wat is VO2 max, van welke 3 factoren is die afhankelijk en waardoor wordt die verhoogd bij inspanning?

Answer 4

De maximale hoeveelheid zuurstof die de proefpersoon per minuut kan opnemen als maximale inspanning is behaald.

Leeftijd, geslacht en gewicht.
verhoogd door toename Hb gehalte en O2 extractie

Question 5

Wat is intersectionaliteit?

Answer 5

Sociale ongelijkheid langs verschillende assen als etniciteit, sociaaleconomische status

Question 6

Wat betekend PAR en wat is de formule?

Answer 6

Als niemand meer rookt, kan je dat percentage aan een ziekte voorkomen.

PAR= p * (RR-1) / (p* (RR-1) +1)

p= populatie proportie
RR= relatief risico

Question 7

Hoe doe je beademen als de EMV score onder de 8 is?

Answer 7

Onder de 8 is invasief
Boven de 8 is non-invasief

Question 8

Wat zegt de dyspnoe index?

Answer 8

De dyspneu index geeft aan hoeveel procent van de maximale ventilatie is gebruikt

Question 9

Wat is primair en secundair hyperaldosterisme?

Answer 9

Primair: Teveel aldosteron komt door de bijnier zelf
Secundair: teveel aldosteron komt door te hoge plasma renine concentraties

Question 10

Welke lagen zijn er in het health-beliefs model?

Answer 10

1. Algemene sociaaleconomische, culturele en omgevingsfactoren
2. Leef- en arbeidsomstandigheden
3. Sociale netwerk: familie, vrienden en kennissen
4. Individuele leefstijl: roken, alcoholconsumptie, bewegen -> gericht op beïnvloeden van leefstijl en attitudes; hier kun je als arts een rol in
   spelen
5. Persoonlijke karakteristieken zoals geslacht, leeftijd, erfelijke factoren