Week 2 Flashcards

(52 cards)

1
Q

op basis waarvan is de classificatie van epilepsie gebaseerd?

A
  • aanvalsbeschrijving
  • aanvalsclassificatie
  • epilepsie syndroom classificatie
  • etiologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is de definitie van een epileptische aanval?

A

het tijdelijk optreden van symptomen door abnormale excessieve of synchrone neurale activiteit in de hersenen, waar bij er sprake is van:
- ≥2 ongeprovoceerde aanvallen met interval ≥24 uur
- 1 ongeprovoceerde aanval met een herhalingskans van min. 60% in 10 jaar
- een epilepsiesyndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke dingen moeten beschreven worden bij een epileptische aanval?

A

altijd:
- bewustzijn/gewaarwording
- motorische verschijnselen

liefst altijd:
- autonome verschijnselen
- postictale verschijnselen

zo mogelijk:
- sensorische verschijnselen
- emotionele verschijnselen
- cognitieve verschijnselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waar moet aan gedacht worden bij wegrakingen met of zonder motorische verschijnselen?

A
  • syncope (cardiaal, vasovagaal/reflex of POTS)
  • kataplexie
  • metabool/intoxicatie
  • acuut symptomatisch
  • psychogeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar moet aan gedacht worden bij wegrakingen met/zonder motorische verschijnselen BIJ KINDEREN?

A
  • slaapmyoclonieën
  • breath holding spell/reflex anoxic seizure
  • tics
  • motorstereotypieën
  • zelfstimulatie
  • tonic upgaze of childhood
  • migraine varianten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de kenmerken van childhood absence epilepsy?

A
  • korte wegrakingen zonder postictale fase, mogelijk uitlokbaar door hyperventilatie
  • gegeneraliseerde aanval zonder motorische verschijnselen
  • op basis van leeftijd, normaal IQ en EEG beeld met 3Hz piek-golf complexen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke symptomen zijn suggestief voor psychogene aanvallen?

A
  • ogen dichtknijpen
  • bekkenbewegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe worden epileptische aanvallen geclassificeerd?

A

focaal:
- gewaarwording (intact/verminderd)
- motorisch of niet-motorisch begin
- focaal naar bilateraal tonisch-clonisch

gegeneraliseerd:
- motorisch of niet motorisch

via etiologie kijken of er tot de diagnose epilepsie gekomen kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de gevolgen van een goede classificatie van een epileptische aanval?

A
  • geen onterechte medicatie
  • voorlichting over prognose
  • gerichte leefstijl adviezen
  • wettelijke voorschriften
  • gericht aanvullend onderzoek
  • beste keuze voor behandeling
  • counseling van familie en patiënt bij kinderwens (herhalingsrisico)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe ontstaat abnormale prikkelbaarheid van een synaps?

A
  • epileptische neuronen
  • epileptische neuronale netwerken (verstoorde balans excitatie en inhibitie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waardoor wordt de prikkelbaarheid van een neuron bepaald?

A

ion-concentraties:
- concentratieverschil + selectief doorlaatbaar membraan = potentiaalverschil
- nernst-vergelijking

ionkanalen:
- Na/K pomp –> evenwichtspotentiaal K+ negatief en Na+ positief –> actiepotentialen
- membraanpotentiaal bij merdere ionen: goldman vergelijking

synaptische input

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat doen kalium en natrium met de prikkelbaarheid?

A

natrium –> verhoogde prikkelbaarheid

kalium –> verlaagde prikkelbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn belangrijke eigenschappen van spanningsafhankelijke ionkanalen?

A
  • selectiviteit
  • conductantie
  • activatie, deactivatie en inactivatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de voltage clamp methode?

A

meten stroom die nodig is om een bepaalde membraanpotentiaal aan een cel op te leggen

stroom wordt gecorrigeerd door de drijvende kracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

in welke onderdelen kan een kaliumkanaal onderverdeeld worden?

A
  • transmembraan segmenten (1-4 –> spanningsafhankelijkheid, 5-6 –> open en dichtgaan)
  • P-loop –> belangrijk voor selectiviteit
  • intracellulaire loops –> belangrijk voor inactivatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe werkt de inactivatie van natrium?

A

gaat een inactivation gate in het kanaal zitten vlak na opening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke 2 refractaire periodes onderscheiden we?

A

absolute refractaire periode: inactivatie natriumkanalen

relatieve refractaire periode: nog open staan van kaliumkanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn de kenmerken van elektrische synapsen?

A
  • aanliggende gap-junctions
  • weinig selectief
  • bi-directionele transmissie
  • korte delay
  • geen drempel
  • geblokkeeerd door onder andere halothaan
  • zeer geschikt voor synchronisatie neuronale netwerken
  • niet uitputbaar
  • betrokken bij generatie van fast ripples: hypersynchronse oscillaties belangrijk voor ontstaan epilepsie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

welke soorten synapsen onderscheiden we?

A

elektrische synapsen: gevormd door gap-junctions –> continuïteit tussen cellen waarin ionen vrij kunnen stromen

chemische synapsen –> op soma, dendriet of zenuweindiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hoe werken chemische synapsen?

A

actiepotentiaal bereikt zenuweindiging –> calciumkanalen openen –> calciumconcentratie hoger –> fusie vesicles met plasmamembraan –> neurotransmitter komt vrij in synapsspleet (exocytose) –> binding neurotransmitterreceptoren in post-synaptische cel –> heropname neurotransmitter –> naar buiten pompen calcium –> opnemen membraan (endocytose) –> vesicles vullen met neurotransmitter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

welke kleine neurotransmitters onderscheiden we?

A

acetylcholine

aminozuren
- glutamaat (excitatoir)
- GABA (remmend)
- glycine (remmend)

biogene aminen:
- (nor)adrenaline (catecholamines)
- dopamine
- serotonine
- histamine

purine
- ATP
- adenosine

gassen:
- NO
- CO
- H2S

22
Q

wat zijn de kenmerken van acetylcholine?

A
  • in neuromusculaire overgang
  • binding aan nicotine receptoren
  • ligand-gecontroleerde kationkanalen
  • doorgankelijk voor natium en kalium
  • acetylcholinesterase –> splitsing in acetaat en choline (heropname)
  • ook via G-eiwit gekoppelde muscarine receptoren
  • EPP met omkeerpotentiaal van 0 mV
23
Q

wat zijn de kenmerken van glutamaat?

A
  • belangrijkste excitatoire neurotransmitter voor snelle transmissie
  • ligand gestuurd of G-eiwit gekoppelde receptoren
  • opname door glia: glutamaat –> glutamine, transport naar neuronen
  • natrium en kalium (na naar binnen)
  • EPSP
24
Q

wat zijn de kenmerken van GABA?

A
  • belangrijkste remmende neurotransmitter
  • verstoring balans excitatie en inhibitie leidt tot epilepsie
  • ligand gestuurd (GABAa) en G-eiwit gekoppeld (GABAb)
  • GABAa = chloride kanaal
25
wat zijn de kenmerken van glycine?
- in ruggenmerg - ligand gestuurd en eiwit gekoppeld - IPSP met omkeerpotentiaal gelijk aan membraanpotentiaal - zowel hyperpolariserend als depolariserend, altijd remmend - omkeerpotentiaal negatiever dan actiepotentiaal drempel
26
wat zijn de basismechanismen van anti-epileptica?
- alle anti-epileptica hebben meerdere aangrijpingspunten - alle voorgeschreven anti-epileptica werken anders - bijwerkingen bepalen de keuze
27
hoe kunnen anti-epileptica de prikkelbaarheid verminderen?
- modulatie spanningsafhankelijke kanalen - versterken inhibitie - remmen excitatie - remmen transmitterafgifte - remmen metabolisme (- corrigeren gendefect)
28
hoe kunnen anti-epileptica de spanningsafhankelijke ionkanalen moduleren?
- remmen Na+ kanalen: fenytoïne, carbamazepine, lamotrigine, oxcarbazepine - remmen Ca+ kanalen: ethosuximide
29
hoe kunnen anti-epileptica de inhibitie versterken?
- versterken werking GABAa receptor: benzodiazepines, barbituraten - verhogen GABA concentratie: vigabatrine, tiagabine
30
hoe remmen de anti-epileptica de natriumkanalen?
verminderen tijd dat ze open staan door: - remming activatie - versnelde inactivatie - vertraagd herstel inactivatie
31
wat is het mechanisme achter het versterken van de inhibitie bij anti-epileptica?
benzodiazepines: toename GABA stromen door verhoogde affiniteit met receptor vigabatrine: remming mitochondriale transaminase tiagabine: remming GABA transporter
32
wat zijn de kenmerken van PIGA-gerelateerde epilepsie?
- betrokken bij biosynthese van GPI anchor - GPI anchor verankert eiwitten aan buitenste laag plasmamembraan - PIGA: enzym in ER en onderdeel van N-acetylgalactosamine transferase
33
welke soorten mutaties bij PIGA onderscheiden we?
somatische mutaties: - paroxysmal nocturnal hemoglobinuria - dood aan trombose kiembaan mutaties: - X-gebonden - early-onset epileptische encefalopathie (EOEE) - early-myoclonische encefalopathie (EME) - verscheidene symptomen, afhankelijk van hoe goed de enzymen nog werken
34
wat voor soorten eiwitten zijn GPI-anchor eiwitten?
- enzymen - adhesiemoleculen - receptoren - immuunsysteem eiwitten
35
welke onderdelen zijn belangrijk bij de diagnostiek van epilepsie?
- EEG: herhalingsrisico en epilepsiesyndroom - beeldvorming (MRI) --> focale corticale dysplasie - genetische diagnostiek (WGS)
36
waaruit bestaat de behandeling van een epileptisch insult?
- algemene uitleg over aanvallen: rustig blijven, tijd opnemen, zorgen dat patiënt zich niet bezeert, bloed en slijm uit de mond laten lopen - >5 min --> noodmedicatie voor status epilepticus (neusspray/rectaal, gericht op GABA-receptoren)
37
wat is het protocol voor status epilepticus op de spoedeisende hulp?
- ABC, glucose, temperatuur, vitale functies, NO, O2 - midazolam 5 mg IV/10 mg nasaal - 5 min wachttijd: korte anamnese, lab, alcohol, ondervoeding, thiamine IM, LP/CT - midazolam 5 mg IV - levetiracetam/fenytoine/valproinezuur IV - refractaire status epilepticus --> IC
38
welke eisen zitten er aan de rijgeschiktheid bij epilepsie?
- eerste insult: 6 mnd geen rijbewijs - eenmalig insult + normaal EEG: 3 mnd geen rijbewijs - >1 insult: 1 jaar aanvalsvrijheid voor rijbewijs - stoppen medicatie >2 jr: rijbewijs blijft geldig - uitzondering: uitsluitend in slaap of geen invloed rijgeschiktheid
39
wanneer starten we niet met anti-epileptische medicatie?
- koortsstuipen - acuut symptomatische aanvallen (of alleen kortdurend) - gelegenheidsinsult
40
wanneer wegen we het gebruik van anti-epileptische medicatie af?
- rolandische epilepsie/kinderepilepsie met centrotemporale pieken - panayiotopoulos syndroom - fotosensibele epilepsie
41
waarop wordt de keuze voor anti-epileptica soort gebaseerd?
karakteristieken van epilepsie: - focaal/gegeneraliseerd - etiologie/epilepsiesyndroom karakteristieken van patiënt: - man/vrouw - afkomst - vruchtbaarheid - comedicatie - nier- of leverproblemen - psychiatrie
42
wat zijn de eerste keuze anti-epileptica bij focale epilepsie?
- levetiracetam - lamotrigine - carbamazepine/oxcarbazepine - lacosamide - valproïnezuur
43
wat zijn de eerste keuze anti-epileptica bij gegeneraliseerde epilepsie?
- levetiracetam - lamotrigine - valproinezuur
44
wat zijn de eerste keuze anti-epileptica bij absences?
- ethosuximide - lamotrigine - valproinezuur
45
wat zijn verschillende bekende bijwerkingen bij anti-epileptica?
- carbamazepine: ernstige rash (15%) - lamotrigine: bij snel opbouwen ernstige huidreactie - benzodiazepines: risico sufheid, meer slijm/kwijlen - levetiracetam: agressie/boosheid - lacosamide: soms eufoor gevoel/verslaving - vigabatrin: retina schade bij langdurig gebruik - valproïnezuur: teratogeen
46
wanneer wordt er gestopt met anti-epileptica?
na 2 jaar aanvalsvrijheid: - recidiefkans volwassenen 40% - kinderen 30% afbouwen in 4-8 weken
47
wat zijn opties als anti-epileptica niet werkt?
epilepsie chirurgie: - 1 focus, goed te identiceren op EEG/MRI - veilig te reseceren - 70-90% succes ketogeen dieet: - veel vet, weinig koolhydraten - toevoeging medium chain triglycerides - bijwerkingen: hypoglycemieën, groeivertraging, vitamine deficiëntie, osteoporose - 50% kans succes (kinderen) neuromodulatie: - n. vagus stimulatie - deep brain stimulatie
48
wat zijn de kenmerken van typische koortsstuipen?
- tonisch-clonisch, waarna postictale periode - volledig herstel in 60 min - leeftijd 6 mnd - 6 jr - geen neurologische aandoening - duur <15 min - postictaal geen neurologische uivalsverschijnselen
49
wat zijn de kenmerken van atypische koortsstuipen?
- focale aspecten of recidief in dezelfde koortsperiode (<24 uur) - geen volledig herstel in 60 min - leeftijd <6 mnd / > 6 jr - neurologische aandoening in VG - duur >15 min - neurologische uitvalsverschijnselen
50
hoe kunnen complexe vs niet-complexe koortsstuipen onderscheiden worden?
wel of geen meningitis/acute hersenziekte: - meningeale prikkeling - geen goed herstel na convulsie of aanhoudende aanval - niet pluis gevoel - ernstig ziek/petechiën/hematomen/oogbeweginsstoornis - voor convulsie al ernstige hoofdpijn/braken aanwijzing voor onderliggende epilepsie?
51
wat is de behandeling van actieve convulsie?
- mond leeghalen en zijligging - toedienen diazepam rectiole/midazolam buccaal/nasaal/IM - na 5-10 min herhalen bij aanhouden convulsie - verwijzen als convulsie >15 min - 10 liter zuurstof per minuut via non-rebreathing masker
52
wat is het beleid na een convulsie?
lichamelijk onderzoek: - focus koorts - herbeoordeling later op de dag nodig? beleid: - geruststelling en uitleg koortsconvulsie - belang noodmedicatie: rectiole achterlaten en uitleggen wanneer te gebruiken - wanneer opnieuw contact opnemen? paracetamol niet voor tegengaan koortsconvulsies, wel voor onderliggende pijnbehandeling