Week 2 Flashcards

(31 cards)

1
Q

Motivatie

A

Gedrag opwekken en onderhouden om een doel te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kwalitatief goede motivatie

A

Of iemand gemotiveerd is én hoe iemand gemotiveerd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Job crafting

A

De manier waarop je je werk aanpast voor meer betekenis en autonomie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat stelt de motivatietheorie Zelf-Determinatie Theorie (ZDT)?

A

Mensen functioneren optimaal als de psychologische basisbehoeften vervuld zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Benoem de 3 psychische basisbehoeften:

A

Autonomie, verbondenheid en competentie (vaardigheden kunnen benutten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Benoem de 3 vormen van motivatie volgens het zelfdeterminatiecontinuüm:

A

Intrinsieke motivatie, extrinsieke motivatie en amotivatie (geen motivatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Benoem de 4 regulaties bij extrinsieke motivatie en benoem of het gecontroleerd of autonoom is:

A

Regulatie, gedrag wordt gestuurd door, motivatie:

Externe regulatie/door externe druk (straffen, beloningen)/Gecontroleerde motivatie
Geïntrojecteerde regulatie/door interne druk (schuld, schaamte)/Gecontroleerde motivatie
Geïdentificeerde regulatie/Doordat iemand iets belangrijk vindt/Autonome motivatie
Geïntegreerde regulatie/Door iemands waarden en identiteit/Autonome motivatie

Intrinsieke motivatie (ook autonome motivatie) is het beste, dan geïntegreerde regulatie, dan geïdentificeerde regulatie en zo naar boven.

Voorbeeld geïdentificeerde regulatie (persoonlijk belangrijk):
Iemand volgt een cursus Excel omdat hij inziet dat dit handig is voor zijn werk, ook al vindt hij de cursus op zich niet zo leuk. Hij doet het omdat hij het nut ervan inziet voor zijn eigen ontwikkeling.
Voorbeeld geïntegreerde regulatie (past bij waarden en identiteit):
Iemand werkt als duurzaamheidsadviseur omdat milieubewustzijn een kernwaarde voor hem is. Het werk sluit volledig aan bij zijn persoonlijke overtuigingen en wie hij wil zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Moeten werkgevers aansturen op autonome motivatie en niet enkel sturen op externe prikkels (salaris)?

A

Ja.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Is het zo dat veel mislukte verandertrajecten voortkomen uit een kloof tussen wat managers doen en wat onderzoek aanbeveelt?

A

Ja.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Benoem de 7 sleutelfactoren voor succesvolle organisatieverandering:

A

Heldere visie en communicatie. Participatie van medewerkers. Psychologische
veiligheid.
Leiderschap.
Vertrouwen.
Goede timing.
Monitoring en feedback.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Benoem 3 risico’s en valkuilen:

A
  • Te weinig aandacht voor de ‘zachte’ kant van verandering (emoties, groepsdynamiek).
  • Overmatig vertrouwen op top-downbenaderingen.
  • Slechte communicatie en onduidelijkheid over wat er precies verandert en waarom.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Change Model 1: Lewin:

A

Unfreeze (de huidige situatie), change (een veranderende situatie), refreeze (wennen aan de nieuwe situatie).

Voorbeelden van unfreeze zijn de huidige situatie losweken en werknemers bewust maken van de noodzaak tot verandering. Het daadwerkelijk doorvoeren van de verandering is changing. Refreezing (bevriezen) is de nieuwe gewoontes en gedragingen stabiliseren en zorgen dat mensen niet terugvallen in oude patronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Change Model 2: Kotter’s 8-stappenmodel (1996):
Benoem het 8-stappenmodel van Kotter:

A

Stap 1: Creëer urgentie.
Stap 2: Vorm een krachtige leiding.
Stap 3: Ontwikkel een visie.
Stap 4: Communiceer de visie.
Stap 5: Empower anderen om te handelen.
Stap 6: Creëer kortetermijnsuccessen.
Stap 7: Bouw voort op de veranderingen.
Stap 8: Veranker de veranderingen in de cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Change Model 3: ADKAR-model (Prosci, 1998):
Wat zijn de 5 elementen voor succesvolle verandering (individuele aspecten)?

A
  • Awareness (bewustzijn van de noodzaak tot verandering).
  • Desire (wens om te veranderen).
  • Knowledge (kennis om te veranderen).
  • Ability (het vermogen om te veranderen).
  • Reinforcement (de verandering blijvend maken).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Change Model 4: Cooperrider & Srivastva (1987) – Appreciative Inquiry (AI):
Wat zijn de vier stappen van Appreciative Inquiry volgens Cooperrider & Srivastva (1987)?

A
  • Discovery (Ontdekken) – Wat gaat er goed?
  • Dream (Dromen) – Wat kunnen we samen bereiken?
  • Design (Ontwerpen) – Hoe organiseren we dat?
  • Destiny (Waarmaken) – Hoe maken we het blijvend?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

The Candle Problem:

A

Glucksberg (1962) onderzocht of beloning (geld) de prestaties bij een creatief probleem zou verbeteren of juist belemmeren. Een groep kreeg gewoon de opdracht en een groep kreeg geld als ze het probleem snel oplosten.
Het resultaat: de groep zonder beloning presteerde beter. Waarom? Creatieve problemen vragen om inzicht en ‘out-of-the-box’ denken. Als mensen extrinsiek gemotiveerd zijn, focussen zich ze meer op het einddoel dan op het proces. Dit kan creatief denken blokkeren.
Conclusie: Hoe hoger de beloning, hoe slechter de prestatie — althans bij creatieve, inzichtelijke taken.

14
Q

Operante conditionering van B.F. Skinner:

Wat stelt dit model?

A

Gedrag wordt gevormd en bekrachtigd via beloningen en straffen.

15
Q

Operante conditionering van B.F. Skinner:

Wat stelt dit model?

A

Gedrag wordt gevormd en bekrachtigd via beloningen en straffen.

16
Q

Weergeef het model met een voorbeeld:

A
  • Bekrachtiging (versterkt gedrag)+Positief (we geven iets): bonus geven
  • Straf (vermindert gedrag)+Positief (we geven iets): officiële waarschuwing
  • Negatief (we nemen iets weg)+Bekrachtiging (versterkt gedrag): niet meer verplicht op kantoor
  • Straf (vermindert gedrag)+Negatief (we nemen iets weg): Niet meer deelnemen aan project
17
Q

Vroom’s Expectancy Model (Verwachtingstheorie):

Wat stelt dit model?

A

Mensen zijn gemotiveerd om zich in te spannen als ze verwachten dat hun inspanning zal leiden tot resultaten.

18
Q

Benoem de 3 elementen en de bijbehorende vraag die bepalend zijn voor de motivatie volgens het model:

A
  • Verwachting: zal mijn inzet echt het verschil maken?
  • Instrumentaliteit: zal mijn inzet beloond worden?
  • Valentie: hoe aantrekkelijk is de beloning?

Als je denkt dat hard werken je dichter bij succes brengt, verhoogt dat je motivatie. Als goed werk zelden wordt erkend, daalt motivatie. Een bonus motiveert alleen als jij geld belangrijk vindt.
Dus: de motivatie wordt beïnvloed door verwachting, instrumentaliteit en valentie.

19
Q

Goal Setting Theory:

Wat stelt de Goal Setting Theory (Locke & Latham)?

A

Het soort doel dat je stelt bepaalt de prestaties.

20
Q

Zijn moeilijke en specifieke doelen effectiever dan vage doelen?

21
Q

MBO (Management By Objectives):

Wat stelt de MBO-theorie?

A

Doelen samen met medewerkers bepalen verhoogt betrokkenheid en verantwoordelijkheid.

Zowel bottom-up als top-down, uitdagende doelen en een duidelijke deadline verhogen de productiviteit.

22
# Hackman & Oldham: Volgens Hackman & Oldham moeten functies 5 kenmerken hebben:
* Variatie in vaardigheden (verschillende vaardigheden kunnen gebruiken). * Taakidentiteit (een duidelijk begin en einde, zodat het proces duidelijk is). * Taakbelang (het voelen van zinvol werk). * Autonomie en feedback.
23
# Job Crafting (Wrzesniewski & Dutton): Welke 3 vormen van job crafting zijn er?
* Taken aanpassen (veranderen hoe je taken uitvoert, bijvoorbeeld zelf een meeting leiden). * Relaties aanpassen (veranderen met wie je werkt en hoe, bijvoorbeeld mentor zijn voor een jongere collega). * Cognities aanpassen (veranderen van je denkwijze, bijvoorbeeld: ‘ik ben niet aan het schoonmaken, ik help patiënten zich welkom voelen).
24
# Cultuur: niveaus van analyse: Macrocultuur: nationaliteit, beroep. Organisatiecultuur: organisatie. Subcultuur: team, afdeling. Individueel? NIET: cultuur vereist immers interactie.
25
# Hofstede: Power distance, Individualism, Motivation towards achievement and success, Uncertainty avoidance index, Long term orientation EN:
Indulgence (mildheid) ## Footnote Hoge indulgence? Mensen zijn gericht op genieten van het leven en plezier. Lage indulgence? Er is meer zelfbeheersing en sociale normen beperken het gedrag.
26
# Cultuurmodel van Edgar Schein (2017): Benoem hoe je een organisatiecultuur kunt analyseren aan de hand van drie lagen:
* Artefacten: zichtbare dingen in een organisatie (gebouwen, gedrag). * Beleden waarden/Espoused Values: waarden van de organisatie (missie, visie, strategie). * Basisassumpties: diepgewortelde, vaak onbewuste overtuigingen.
27
# Field theory: Benoem de 2 krachten: ## Footnote Volgens de force-field theory zijn organisaties altijd in balans tussen 2 tegengestelde krachten. De balans ontstaat als beide forces gelijk zijn.
* Krachten voor en tegen verandering * Drijvende en beperkende krachten ## Footnote Als de managers manieren vinden om de krachten voor verandering te laten stijgen, zal de organisatie veranderen.
28
# Reacties op verandering: Benoem de 3 mogelijke reacties op verandering:
* Committeren (commit) * Gehoorzamen (comply) * Verzetten (resist) ## Footnote Bij commiteren sta je zelf ook echt achter de verandering, bij gehoorzamen gehoorzaam je enkel.