Week 3 Flashcards

1
Q

Wat is de functie van de macula densa?

A

Meten van de hoeveelheid natriumchloride in de urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de functie van de proximale tubulus?

A

Reabsorptie van allerlei componenten uit de voorurine. 60% van alle H2O en ionen. Daarnaast ook glucose, mineralen, aminozuren, vitaminen en eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat vindt vooral plaats in het dalende deel van de lis van Henle?

A

H2O reabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat vindt vooral plaats in het stijgende deel van de lis van Henle?

A

NaCl reabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit bestaat het Juxtaglomerulaireapparaat en wat is de belangrijkste functie?

A

Macula densa, twee arteriolen, juxtaglomerulaire cellen. De belangrijkste functie is de regulatie van de water-zout balans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Osmoregulatie

A

Na concentratie
mmol/L
Osmolaliteit
Via ADH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Volume regulatie

A

Na hoeveelheid
mmol
Bloedruk
Via RAAS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Formule voor creatinine klaring

A

GFR= (U xV)/ P

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het tegenovergestelde van RAAS en wordt dus ingezet bij een te hoge bloeddruk?

A

Tubuloglomerulaire feedback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is nierstuwing?

A

Dat de urine in de nieren blijft staan en niet naar de blaas gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurd er in de schors?

A

Daar zitten de glomeruli en die filtreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurd er in het merg?

A

Dit is donkerder dan de schors en hier zitten de verzamelbuizen en de lis van Henle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doet het nierbekken?

A

Hier komt urine terecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke 3 functies heeft de nier?

A
  1. Filtratie en secretie van afvalstoffen uit het bloed
  2. Regulatie van de water en zout huishouding: Regelen bloeddruk en zuur-base balans
  3. Hormoonproductie: Renine, EPO en activatie van vitamine D3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Volgorde van een nefron

A

Glomerulus, proximale tubulus, lis van Henle, distale tubulus en verzamelbuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaruit bestaat het glomerulaire basaalmembraan?

A

Collageen type IV, lamine en proteoglycanen. Het basaalmembraan zorgt voor de selectiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat doet de mesangiale cel?

A

Deze zorgt voor het fundament van de glomerulus en kan ervoor zorgen dat de capillairen contraheren of juist dilateren. En hij kan zich gedragen als macrofaag als er cellen zitten die er niet horen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat doet de distale tubulus?

A

Reabsorptie van NaCl en dus de regulatie van de waterbalans. Daarnaast vindt er secretie van H+ en NH4+ plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat vindt er plaats in de verzamelbuis?

A

Reabsorptie van H2O en NaCl plaats, daarnaast vindt er secretie van zuren en absorptie van HCO3- plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke spier zit er in de blaas?

A

M. detrusor

21
Q

Wat is de volgorde van lagen in de blaas?

A

Urotheel: Meerrijig hoog-cylindrisch epitheel met paraplucellen tegen het zuur in de urine
Lamina propria: De lamina propria is losmazig bindweefsel met vaatjes en soms spiervezels
Muscularis detrusor (m. propria): Zorgt voor lediging van de blaas

22
Q

Wat is een normale nierfunctie?

A

100 ml/min

23
Q

Wat is de volgorde van het uittreden van stoffen uit de capillair?

A

Endotheel, basaalmembraan, pariëtale epitheelcel, viscerale epitheelcel (podocyt)

24
Q

Paracellulair transport

A

Transport tussen de cellen door en dus ook tussen tight junctions door. Het is niet selectief, Cl ionen doen dit via diffusie, bij water heet het osmotische diurese en Ca, Mg en K ionen volgen met het water, dat heet solvent drag

25
Q

Transcellulair transport

A

Het basolaterale en apicale membraan moeten gepasseerd worden en dit is selectief transport wat beide kanten op kan gaan.

26
Q

Basolateraal membraan

A

Staat richting de bloedbaan

27
Q

Apicaal membraan

A

Staat richting het filtraat

28
Q

Waar worden eiwitten en fosfaten (glucose gereabsorbeerd)

A

Allemaal volledig in de proximale tubulus

29
Q

Waar zit de Na, glucose symporter (SGLT1 en SGLT2)

A

In het apicale membraan, natrium neemt daarbij glucose mee de cel in

30
Q

Wat heeft de Natrium Kalium pomp als functie bij het transporteren van glucose en waar zit hij?

A

Het zorgt ervoor dat de concentratie natrium laag gehouden wordt in de cel, zodat de natriumgradiënt blijft bestaan. Hij zit aan het basolaterale membraan.

31
Q

Waar zit de glucose carrier (GLUT2) en wat is zijn functie?

A

Hij zit aan de basolaterale kant en die voert glucose passief af, omdat de glucose concentratie in de cel wordt opgebouwd.

32
Q

Waar gaat het opgehoopte kalium weer de cel uit?

A

Het wordt via een kanaal aan de basolaterale zijde van de cel afgevoerd.

33
Q

Wat doet water met het glucose transport?

A

Water volgt het glucose transport passief, paracellulair en transcellulair. Voor transcellulair zit zitten aquaporines in het apicale en basolaterale membraan

34
Q

Wat doet SGLT2?

A

1 natrium en 1 glucose SGLT2 zit meer in het eerste deel van de proximale tubulus.

35
Q

Wat doet SGLT1?

A

2 natrium en 1 glucose SGLT1 zit meer in het laatste deel van de proximale tubulus

36
Q

Wat is splay?

A

Sommige nefronen zullen eerder glucose doorlaten dan andere nefronen, dit zorgt ervoor dat de theoretische nierdrempel van plasma glucose hoger ligt dan de werkelijke drempel voor plasma glucose. Het nefron met de laagste GFR bepaalt deze drempel.

37
Q

Wat doet de NHE3 en waar zit hij?

A

Hij transporteert natrium de cel in en H+ de cel uit aan het apicale membraan

38
Q

Neemt Cl- toe of af in de proximale tubulus

A

Het neemt toe, want het compenseert voor alles wat gereabsorbeerd wordt.

39
Q

Als er meer dan 3,5 gram eiwitten per dag in de urine zitten is het dan een glomerulair probleem of een tubulair probleem?

A

Een glomerulair probleem, bij tubulair is het minder dan 2 gram per dag

40
Q

Wat is er aan de hand bij het Fanconi syndroom?

A

Dan doen bijvoorbeeld de Na/K-pomp of de mitochondriën het niet goed. Hierdoor is er te weinig energie om metabolieten te reabsorberen en die komen dan in de urine terecht.

41
Q

Waar worden stoffen die niet gefiltreerd kunnen worden alsnog afgegeven (secretie) aan de voorurine?

A

In de laat proximale tubulus

42
Q

Welke 3 typen diabetes zijn er?

A
  1. Diabetes mellitus: Overmatig veel glucose door insulineresistentie
  2. Diabetes insipidus: Overmatig veel water in de urine
  3. Diabetes type 1: Vaak bij kinderen, is een auto-immuun ziekte waar bij de cellen die insuline moeten produceren het niet goed doen en er dus te weinig insuline is
43
Q

Door welke zenuw wordt de m. detrusor (blaasspier) geïnnerveerd?

A

Door de plexus pelvicus

44
Q

Door welke zenuw wordt de urethrale sphincter geïnnerveerd?

A

Door de nervus pudendus

45
Q

Welk gedeelte van de hersenen zorgt voor ophouden van de plas?

A

De cortex

46
Q

Welk gedeelte van de hersenen zorgt voor de coördinatie van de m. detrusor en de urethrale sphincter?

A

Het pontine mictiecentrum

47
Q

Wat hebben mensen met een supra pontine laesie?

A

Die moeten heel vaak plassen per dag 15-20 keer

48
Q

Welke receptoren zitten voornamelijk op de blaas?

A

M2 en M3 receptoren en IP3 komt vrij en dit maakt calcium vrij uit het SR

49
Q

Infranucleaire laesie

A

Slappe blaas, slappe sphincter