week 4 Flashcards

(76 cards)

1
Q

cognitieve controle

A

vermogen om interne doelen aan te sluiten bij gedachten en acties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

proactieve controle

A

in afwachting van actie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

reactieve controle

A

reactie op actie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

multitasking gaat lastiger bij

A

hoge cognitieve load en cognitieve overlap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

automatische processen

A

minimale cognitieve moeite nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gecontroleerde processen

A

meer cognitieve moeite nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

inhibitie taken

A

stroop interferentie, simontaak en flankertaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

stroop interferentie

A

automatisch lezen, kleuren en woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

simontaak

A

ruimtelijk, stimuli aan andere kant of zelfde kant van reagerende hand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

flankertaak

A

perceptie (letters dicht op elkaar) en respons (variërende omgeving)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

conflict monitoren

A

interferentie wordt gedetecteerd. Anterieure cingulate cortex wordt actief bij foutenherkenning door de dorsolaterale prefrontale cortex erbij te bertrekken. het genereerd de error-related negativity (ERN)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

anterieure cingulate cortex

A

wordt actief bij foutenherkenning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

error-related negativity (ERN)

A

wordt genereert bij foutenherkenning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

conflict oplossing

A

tweede functie cognitieve controle. interferentie wordt nu opgelost

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

psychological refractory period

A

limiet aan informatieverwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

central bottleneck effect

A

model stelt dat stimuli enkel een voor een verwerkt kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

resource sharing

A

model stelt dat 2 tegelijkertijd geselecteerd kunnen werken, maar de eerste de prioriteit krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

mental chronometry

A

meten responstijd van stimuli en taken voor de snelheid van perceptuele en cognitieve processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

sustained attention

A

het kunnen focussen op relevante stimuli voor een langere tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

taak-switchkosten

A

snelheid en nauwkeurigheid gaat achteruit wanneer er tussen taken gewisseld moet worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

preparatie effect

A

taakswitch kosten worden lager door voorbereiding maar nooit 0 (residual switchkost)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

2 functies werkgeheugen

A

opslag en manipuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

central executive

A

voert taken van cognitieve controle uit in het werkgeheugen. heeft 3 aspecten: inhibitie, informatie updaten en mentale taakwisseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

fonologische lus

A

behoudt auditieve informatie aan de hand van de fonologische opslag (2 seconden lang vast houden auditieve informatie, digit-span task)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
articulatory rehearsal loop
maakt innerlijke spraak mogelijk
26
woord-lengte effect
stelt dat de lengte van lettergrepen bepaald hoeveel je kunt onthouden
27
akoestische gelijkeniseffect
stelt dat je uniek klinkende woorden beter onthoudt dan niet uniek klinkende woorden
28
visuospatiele schetsblok
onthoudt visuele informatie in het kortetermijngeheugen
29
rumineren
constante focus op negativiteit
30
Yerkes-Dodson curve
toont aan dat door angsten en zorgen de prestatie achteruit gaan, voor taken van hoge cognitieve controle
31
ego depletie
is vermoeidheid van mentale energie
32
schaarste hypothese
schaarste vermindert cognitieve functies
33
attention restoration theory
de natuur kan zorgen voor een herstel van cognitieve vermoeidheid
34
taken cognitieve controle/ central executive
switchen, selectie en inhibitie
35
functie werkgeheugen
opslag en manipulatie
36
episodische buffer
is multimodaal(gebruikt meerdere bronnen om informatie uit te halen)
37
irrelevante spraakeffect
irrelevante spraak kan het werkgeheugen verstoren. ongeacht of het onzin taal is
38
articulatory suppression
zelfde als het irrelevante spraakeffect, alleen maak je zelf het geluid
39
slot model
stelt dat we precies 4 slots beschikbaar hebben om visuele informatie te onthouden
40
resource model
stelt dat de capaciteit van objecten die we kunnen onthouden afhankelijk is van hoe complex ze zijn
41
geheugen beschrijft te processen van
coderen, opslaan en ophalen
42
mnemonist
iemand die zijn geheugen traint om mee te kunnen doen aan competities
43
geheugenparadox
capaciteit om geheugen op te slaan is enorm, maar het geheugen is niet altijd waarheidsgetrouw
44
welk geheugen codeert informatie
sensorische geheugen
45
sperling experiment
3x4 tabel met letters onthouden en dan daarna audio toon bepaalt welke rij onthouden. bevestigt iconisch geheugen
46
google effect
minder goed onthouden omdat je verwacht het later te kunnen vinden op google
47
iconische geheugen
is het aanhoudende sensorische geheugen
48
chunking
informatie in stukken opdelen
49
hierarchische organisatie
geordend netwerk van associaties
50
elaboratie
informatie aan kennis koppelen
51
depth of encoding
geheugen kan verbeterd worden door aandacht te richten op functies en betekenis in plaats van kenmerken zonder betekenis
52
zelf-referentie effedct
stelt dat geheugen verbeterd kan worden door kenmerken van informatie te koppelen aan je eigen interesses
53
self-imaging
strategie waarbij je dingen vanuit een persoonlijk perspectief verbeeld
54
spacing effect
informatie verdelen over de tijd om te leren
55
testeffect
stelt dat retrieval beter lukt als er met oefenvragen gewerkt wordt
56
generation effect
stelt dat retrieval beter lukt als zelf informatie gecreëerd wordt
57
retrieval cues (3)
contextafhankelijk geheugen (zelfde omgeving), staatafhankelijk geheugen (mentale staat) en stemmingsafhankelijk geheugen (stemming)
58
hyperthymestic syndrome
het hebben van een abnormaal sterk autobiografisch geheugen
59
flashbulb memories
heldere emoties geassocieerd met emotionele gebeurtenissen
60
retrograde memory enhancement
informatie wordt beter onthouden als het vlak voor een emotionele stimulus wordt geleerd
61
op welke manieren kunnen herinneringen falen (7)
transcience, absent-mindedness (verstrooidheid), blocking, misattributie, bias, geheugen suggestibiliteit, persistence
62
transcience
informatie wordt met tijd vergeten. wordt beschreven door de vergeetcurve
63
absent-mindedness
verstrooidheid: door afleiding gebeurtenissen niet kunnen coderen
64
blocking
herinneringen kunnen niet opgehaald worden. puntje op de tong fenomeen. a-b, a-c leerparadigma
65
missattributie
bron van herinnering wordt niet goed onthouden
66
geheugen suggestibiliteit
aanpassing van herinnering door misleiding
67
bias
invloed van overtuigingen, kennis en gevoel (schema's)
68
persistence
aanhoudende nare herinnering (intrusieve herinnering)
69
source monitoring
vermogen om bron van herinnering te onthouden
70
retroactieve interferentie
herinnering van a-c (later) verstoort de herinnering van a-b
71
proactieve interferentie
herinnering van a-b (eerder) verstoort herinnering van a-c (later)
72
fan effect
hoe meer associaties er zijn des te groter het fan effect
73
retrieval induced forgetting
wanneer 2 stimuli competitie hebben om geselecteerd te worden, vergaat degene die niet geselecteerd is.
74
consistency bias
wanneer de impact van een gebeurtenis onthouden wordt als de impact die het vandaag de dag op ons heeft
75
sequential line up
een voor een mogelijke daders beinvloeden
76
cognitief interview
speciale manier van getuigen ondervragen, opgesteld door psychologen. meer openvragen en tijd voor antwoord. niet suggestief