week 4 Flashcards

1
Q

Wat is DNA

A

DNA is de opslag voor alle genetische informatie en bevat de codes voor het aanmaken van bepaalde eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zet dit op volgorde van groot naar klein

  1. histoon
  2. chromasoon
  3. DNA
  4. chromatiden
A

De juiste volgorde is:

2, 4, 1, 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar bestaan de nucleotiden uit

A

De nucleotiden bestaan uit:
suikermoleculen
fosfaat moleculen
stikstof basen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de 4 basen van DNA en met wie zijn ze gepaard

A

De 4 basen van DNA zijn:
A, T, C, G

Adenine - Thymine
Cytosine - Guanine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar zit DNA?

A

DNA zit in de celkern van een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een gen?

A

Dit is een stukje DNA bestaande uit 3 nucleotiden en heeft de informatie van 1 eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een triplet code?

A

Een triplet code geeft de informatie van 1 aminozuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functie van RNA

A

RNA wordt gebruikt om een complementaire copie te maken van het DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een codon?

A

Dit is het triplet voor 1 aminozuur voor het RNA. Dit is complementair aan het triplet in het DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de functie van het enzym RNA polymerase

A

De functie van RNA polymerase is om DNA uit elkaar te duwen en hier RNA aan vast te maken totdat het een streng vormt met de code die nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de functie van mRNA

A

De functie van mRNA is om het recept van de productie door te geven aan ribosomen in het cytoplasma. Waardoor het eiwit gemaakt kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de functie van tRNA

A

De functie van tRNA is het eiwit op volgorde leggen. Doordat het rondzweeft in het cytoplasma, kan de ribosoom uitkiezen welke deeltjes op de RNA streng passen. tRNA is ook verbonden aan een aminozuur hierdoor krijg je ook een streng van aminozuren als je de RNA streng compleet maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is assimilatie?

A

Dit is het ombouwen van eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is anabolisme

A

Dit is het opbouwen van eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is katabolisme?

A

Dit is het afbreken van eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zet de afbraak van eiwitten op volgorde

  1. NH2 wordt omgezet in NH3 (ammoniak)
  2. ammoniak wordt omgezet in ureum in de ureum cyclus
  3. Eiwit wordt afgebroken naar losse aminozuren
  4. aminogroep komt vrij
  5. tranpsort naar de lever
  6. ureum wordt door de nieren uitgescheiden in urine
A

De juiste volgorde is:

3, 4, 1, 5, 2, 6

17
Q

Wat houdt transcriptie in?

A

Dit is het overschrijven van DNA in RNA

18
Q

Wat houdt de translatie in?

A

Dit is het mRNA omzetten naar een eiwit.