Week 5 Flashcards
(31 cards)
1
Q
Red
A
Rood
2
Q
Blue
A
Blauw
3
Q
Green
A
Groen
4
Q
Orange
A
oranje
5
Q
yellow
A
geel
6
Q
brown
A
bruin
7
Q
black
A
zwart
8
Q
white
A
wit
9
Q
pink
A
roze
10
Q
Purple
A
Paars
11
Q
Grey
A
Grijs
12
Q
Breakfast
A
Het ontbijt
13
Q
milk
A
de milk
14
Q
coffee
A
de koffie
15
Q
orange juice
A
de sinaasappelsap
16
Q
butter
A
de boter
17
Q
cheese
A
de kaas
18
Q
eggs
A
het ei/ de eieren
19
Q
Marmalade
A
de jam
20
Q
chocolate sprinkles
A
de hagelslag
21
Q
fruit sprinklers
A
de vruchtenhagel
22
Q
ham
A
de ham
23
Q
apple syrup
A
de applestroop
24
Q
the yogurt
A
de yoghurt
25
fruit
het fruit
26
granola/museli
de granola/ de musli
27
bread
het bread
28
salt
het zout
29
pepper
de pepper
30
Meat
het vlees
31
Suger
De suiker
