Week 5 Flashcards

1
Q

Hoe zijn epitheliale cellen gerangschikt?

A

Ze liggen op BW en zijn gepolariseerd: basale en apicale zijden zijn niet gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de functies van cel cel contact bij epitheliale cellen?

A
  • Nutrient opname en sap productie (darm)
  • Barriere functie (bv huid)
  • Gespecialiseerde epitheel cellen maken haar, talg,
  • Hormoon secretie (endocrien), zweet, traan, melk secretie (exocrien)
  • Zintuig functie (oor, cornea oog)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke epitheliale cellen liggen naast elkaar in de darmen en wat zijn hun functies?

A

Absorptieve cellen (met microvilli): nemen nutriënten op
Goblet cellen: secreteren slijm de darmen in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Met welke verbindingen zijn epitheliale cellen verbonden?

A

-Tight junctions
-Adherent junctions/ belt desmosomen
-Desmosomen
-Gap junctions
-Hemidesmosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke intermediaire filamenten zijn er?

A
  • Keratine (CK, 19 subtypes): epitheel
  • Vimentine: mesenchymaal
  • Desmine: spier
  • GFAP (Glial Fibrillary Acidic Protein): glia
  • Neurofilament (NF): neuronen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke soorten filamenten zijn er?

A
  • Actine vezels (kleinste diameter, (5-7 nm)
  • Intermediaire filamenten (8-10 nm)
  • Microtubuli (grootste diameter, 25 nm)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de kenmerken van tight junctions?

A

-Waterdichte afkitting tussen 2 cellen waar niks doorheen kan
-Belangrijke eiwitten: CAR, JAM, claudin, occludin
-Via adaptormolecuul verbonden aan actine vezels in de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke verbinding staat centraal bij adherent junctions/ belt desmosomen en desmosomen?

A

(E-)cadherine:
* In plasmembraan, bindt direct aan identieke cadherine in plasmamebraan buurcel = homophilic binding
* Cadherine is Ca 2+ afhankelijk
* Remt uitzaaiing van kankercellen-> verlies van
cadherines vaak betrokken bij metastasering, cellen meer beweeglijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke soorten cadherines zijn er?

A

E-cadherine= epitheliaal
N-cadherine= non=epitheliaal
P-cadherine= placentaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf de adherente juncties (belt desmosomen)

A

E-cadherine via linkermolecuul (B-catenine) verbonden met actine in cel
Als riem om cel heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarbij spelen adhesion belts een belangrijke rol?

A

Bij epithelial tube formation: contractie adhesion belt zorgt voor circulaire vorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschrijf de verbinding van desmosomen

A

E-cadherine via linkermolecuul (B-catenine) verbonden aan intermediaire filamenten (keratine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat voor cel adhesie is de binding in desmosomen?

A

Homotypische adhesies: dezelfde moleculen binden elkaar (Cadherine-Cadherine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe zijn gap junctions opgebouwd?

A

Conexxon moleculen vormen een buis-> passieve kanalen waar ionen en kleine metabolieten doorheen kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn hemidesmosomen?

A

Verbindingen tussen celmembraan en onderliggend weefsel (basaalmembraan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaruit zijn hemidesmosomen opgebouwd?

A

Integrines binden aan het BM
->IC verbonden aan keratines
->Binden vooral aan laminine, maar ook fibrinogeen en collageen van het BM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de kenmerken van integrines?

A
  • Onderdeel van hemidesmosoom
  • Verbindt epitheel cel met BM en ECM
  • Heterotypische adhesie: verschillende moleculen binden elkaar (bv integrin aan matrixmolecule)
  • Dimeer opgebouwd uit een alpha en een beta keten
  • Samenstelling dimeer bepaalt specificiteit voor ECM eiwit
  • Binden RGD sequenties (arginine-glycine-aspartaat zuur)
  • Binnen cel gekoppeld aan cytoskelet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waardoor wordt de specificiteit van integrines veroorzaakt?

A

De dimeer vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke epitheliale verbindingen zorgen voor structuur en weerstaan van mechanische stress?

A

Adherente juncties + desmosomen
Collageen geeft ECM structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Uit welke onderdelen bestaat de extracellulaire matrix (ECM)?

A
  • Basaal membraan (basement membrane = basal lamina)
  • Interstitiële matrix
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de kenmerken van de ECM?

A
  • Onoplosbaar, dynamisch, netwerk van geglycosyleerde
    eiwitten
  • Zorgt voor stevigheid en compartimentalisatie van cellen, weefsels en organen en heeft invloed op cel gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het basaalmembraan?

A
  • Zeer georganiseerde laag van het ECM beneden de epitheliale cellen en om het endotheel en de gladde spiercellen
  • Productie door epitheel en onderliggende mesenchymale cellen
  • Vormt een plat lamellair kippengaas, vrij poreus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waaruit bestaat het basaalmembraan?

A
  • Vooral type IV
    collageen en laminine
  • Ook perlecan en nidogen
  • Collageen en proteoglycanen in zowel BM als interstitiele matrix
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de componenten van het interstitiele matrix?

A
  • Collageen type I
  • Elastine
  • Fibronectine
  • Proteoglycanen
    Cellulaire componenten: fibroblasten, lymfocyten, macrofagen, bloedvaten, lymfevaten, zenuwen, enz.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat zijn de stappen van epitheliale kanker?
1. Normaal 2. Dysplasie: intra-epithelial neoplasia 3. Carcinoma in situ: BM nog intact 4. Maligne carcinoma: BM gebroken, metastaserende cellen gaan door ECM naar de bloedvaten
26
Wat gebeurt er in de dysplastische fase van tumorigenese?
Cellen beginnen hun adhesiestructuren te verliezen (o.a. cadherine en b-catenine) ->Cellen worden beweeglijker binnen epitheel, migratie
27
Wat gebeurt er in de invasieve fase van tumorigenese?
-Productie eiwitten die het BM afbreken (metaloproteases) -Up-regulatie van integrine expressie (meer verbindingen met BM om erdoorheen te komen) -Down-regulatie weefsel remmers van metaloproteases ->Erosie barriere
28
Wat gebeurt er in de metastase fase van tumorigenese?
-Metaloproteases + downregulatie remmers ->Cellen komen in bloedvaten terecht
29
Wat zijn samengevat de stappen van tumorigenese?
1. normaal: proliferatie en differentiatie epitheel Normale cel-cel en cel-ECM adhesie 2. dysplasie: gestoorde differentiatie en proliferatie (precancereuze afwijking) Verminderde adhesie 3. Carcinoma in situ: gestoorde differentiatie in alle lagen, BM nog niet doorbroken Verminderde adhesie 4. invasief carcinoom: autonome groei, tumorcellen penetreren omringende ECM Veranderde adhesie 5. metastase: autonome uitgroei van tumorcellen op afstand van de primaire tumor Gedeeltelijk herstel adhesie
30
Wat zijn oncogenen en tumorsuppressorgenen?
Oncogenen: hebben directe groei-activerende werking Tumorsuppressorgenen: bevorderen de groei door het wegvallen van groeiremmende invloeden
31
Wat is RNA polymerase II?
Het enzym dat de transcriptie van eiwit-coderende genen uitvoert. Het is afhankelijk van hulp-eiwitten en transcriptiefactoren
32
Hoe werken de algemene transcriptiefactoren van het RNA polymerase II?
Ze binden eerst aan de promotor (direct voor het punt waar transcriptie begint), waarna het RNA polymerase II bindt
33
Wat is een enhancer element?
Een basevolgorde in het DNA dat de hoeveelheid, tijdstip enz. van expressie van een gen bepaalt. Het ligt op hetzelfde chromosoom als de gen voor of achter de promotor
34
Wat is het verschil tussen een promotor en enhancer?
Een promotor staat vast, een enhancer kan van plaats veranderen (bv loop vormen als TF eraan binden)
35
Welke mutatie kan ervoor zorgen dat het mRNA langer dan normaal is maar het eiwit korter?
Een splice-donor mutatie, heeft een grotere kans om een stopcodon mee te nemen -Missense mutatie heeft geen effect op lengte RNA en eiwit -Nonsense mutatie heeft op RNA niveau geen effect, zorgt wel voor een korter eiwit
36
Welke richting moeten PCR primers op staan om een stuk af te lezen?
Naar elkaar toe. Van elkaar af en dezelfde richting kunnen niet
37
Met welke technieken kan je DNA analyseren?
FISH (fluorescent in situ hybridization), PCR en sequencing
38
Met welke technieken kan je RNA analyseren?
RNA blot, RT-PCR (reverse transcriptase, uit RNA DNA maken)
39
Met welke technieken kan je eiwitten analyseren?
Westernblot, immunokleuring
40
Waarop kun je FISH uitvoeren?
-Op metafase chromosomen -Op interfase-kernen
41
Wat is een probe?
Een bekend stuk enkelstrengs DNA of RNA dat kan hybridiseren met een specifiek enkelstrengig DNA of RNA molecuul
41
Wat doe je bij FISH?
Je denatureert het DNA en voegt ereen fluorescente probe aan toe dat complementair is aan het stuk DNA dat je in beeld wilt brengen
42
Wat zijn de voordelen van PCR?
-Het is extreem gevoelig -Zeer kleine hoeveelheden DNA nodig
43
Waar kan je PCR voor gebruiken in de medische oncologie?
-Voor het opsporen van translocaties -Het meten van MMR activiteit
44
Wat is het specifieke doel van PCR?
Het selectief sterk vermeerderen van een target sequence t.o.v. alle anderen
45
Welke stopcodons zijn er?
UAA, UAG, UGA
46
Wat is een open leesraam?
Een startcodon gevolgd door een serie codons zonder stop. Vb: in het mRNA voor een eiwit van 100 aminozuren moet er een open leesraam van 300 baseparen zijn
47
Waarvoor staat TATA?
Transcriptie-start
48
Waarvoor staat AATAAA?
Poly-adenylerings-signaal (eind)
49
Hoe wordt cDNA gemaakt?
Reverse transcriptase enzym met als beginnetje een stuk poly-T (wat aan poly-A staart plakt)
50
Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen het genomische DNA en cDNA?
Genomisch DNA heeft een promotor en introns i.t.t. cDNA
51
Wat is moleculaire hybridisatie?
De vorming van een dubbele helix uit 2 enkelstrengse nucleinezuren met een homologe (overeenstemmend) nucleotidenvolgorde
52
Wat is het verschil tussen een immunoblot en RNA-blot procedure?
I.p.v. een antilichaam wordt nu een fluorescente of radioactieve probe gebruikt dat met het mRNA in kwestie kan hybridiseren
53
Wat zeggen de verschillende grootheden (aantal, positie, intensiteit) over het mRNA van een bepaald gen?
-Aantal: mogelijke aanwezigheid van verschillende transcripten van dit gen -Positie: grootte (lengte) van het mRNA -Intensiteit: hoeveelheid mRNA
54
Wat betekent een lege streep bij de RNA-blot van een bepaald weefsel?
Dat het niet tot expressie komt in dat weefsel
55
Waarvoor gebruiken we westernblotting/ immunoblotting?
Voor het analyseren van eiwitten, hiervoor gebruiken we specifieke antilichamen
56
Welke informatie verkrijg je bij westernblotting?
-Grootte van het eiwit (plaas band) -Hoeveelheid van het eiwit (dikte/ intensiteit band) -Modificaties/ verchillende banden (bv. fusie eiwitten door chromosomale translocaties, vertelt of meerdere vormen van eiwit voorkomen of er meerdere soorten eiwitten zijn die met het antilichaam kunnen reageren)
57
Wat zijn 2 veelgebruikte manieren om een eiwit zichtbaar te maken in microscopische preparaten?
-Enzym-gekoppelde antilichamen (bv. peroxidase) -Fluorescente antilichamen t.b.v. fluorescentie-microscopie
58
Welke extra informatie levert de microscopie op i.v.m. elektroforese?
-Onderlinge verschillen tussen individuele cellen -Lokalisatie van het eiwit in de cel -Je voegt minder materiaal toe, dus het is gevoeliger
59
Welke 2 situaties kunnen ontstaan bij translocaties?
-Er ontstaan fusie genen/ fusie eiwitten --Er komt verandering in expressie van een gen doordat het andere gen als promotor/ enhancer werkt
60
Uit welke delen bestaat het BCR gen
5' BCR (begin) en 3' BCR (einde)
61
Welke translocaties vinden plaats bij het ontstaan van BCR-ABL?
-ABL gen verhuist van chromosoom 9 naar 22 -5'-BCR blijft op chromosoom 22, 3'-BCR gaat naar chromosoom 9
62
Hoe kan je uitzoeken of veranderingen op DNA niveau consequenties hebben voor het mRNA?
RNA blot: hiervor isoleer je mRNA uit het beenmerg van een gezond patient N en uit dat van een CML-Patienta
63
Wat zijn de gevolgen van BCR-ABL op eiwit niveau?
Een fusie eiwit of korter eiwit (door het tegenkomen van een stopcodon)
64
Welke mutatie ligt ten grondslag aan een folliculair B-cel lymfoom?
t(14,18).Het is gevolg van een translocatie waardoor het BCL2-gen (op chr. 18q) nu in de nabijheid komt te liggen van de enhancer van het IgH gen op 14q32
65
Waarvoor codeert het IgH gen?
Voor de zware ketens van immunoglobuline
66
Wat is het gevolg van de verplaatsing van BCL2 naar bij de IgH enhancer + hoe zie je dit in het blot terug?
De expressie van BCL2 komt onder controle van de IgH enhancer. In B-cellen is dit IgH gen zeer actief waardoor ook de transcriptie van BCL2 sterk gestimuleerd wordt. Dit zie je in het blot terug als extra dikke stip/ ovaal
67
Welke mutatie hoort bij het lymfoom van Burkitt?
t(8;14): het c-myc gen (oncogen) van chromosoom 8 ligt nu in de nabijheid van de IgH-gen enhancer waardoor de transcriptie van c-myc gen sterk gestimuleerd wordt
68
Wat is het klinische gevolg van t(8;14) bij het lymfoom van Burkitt?
Een zeer aggressieve (snel groeiende) tumor die meestal voorkomt bij jonge mensen
69
Hoe verschilt een folliculair B-cel lymfoom van een lymfoom van Burkitt?
Deze is veel langzamer groeiend en komt meestal bij ouderen voor (gemiddeld 60+)
70
Waarom zijn de folliculair B-cel lymfoom en lymfoom van Burkitt klinisch zo verschillend?
c-myc en BCL2 hebben verschillende functies: -c-myc promoot de celdeling -BCL2 is een remmer van apoptose maar stimuleert niet direct de celdeling (groeit dus langzamer)
71
Wat zie je bij immunoblot en FISH bij een translocatie?
Translocatie: in immunoblot 2 ongeveer even grote streepjes uit elkaar, bij FISH 2 kleuren stipjes naast elkaar
72
Hoe zie je dat iets extra tot expressie komt bij immunoblot en FISH?
Vergroot iets op immunoblot-> meer stipjes in FISH, wat betekent dat iets tot extra expressie komt
73
Waarvan is de keuze voor een beeldvormend techniek afhankelijk?
-Sensitiviteit: aantal test positief van alle echt zieken -Specificiteit: aantal test negatief bij alle niet zieken -Klinische relevantie
74
Hoe werken rontgenfoto's?
-Rontgenstralen en detector -Weefsel verschillende absorptie: bot-weke delen-lucht
75
Wat is de bruikbaarheid van rontgenfoto's voor oncologie?
Lage sensitiviteit (vindt er niet alles mee). -X-BOZ te lage sensitiviteit voor oncologie. -X-thorax gebruikt bij screening longcarcinoom en soms afstandsmetastasen. Kleine dingen zie je niet
76
Wat moet je checken voordat je een CT doet?
-Nierfunctie -Allergie voor jodium houdend contrast
77
Welke gegevens zijn essentieel bij het beoordelen van een CT?
Voorgeschiedenis en klinische informatie: niet elke afwijking is een maligniteit
78
Wat zijn de beste beeldvormingstechnieken voor thorax tumordiagnostiek?
-Longcarcinoom: screening X-thorax, indien echt verdacht CT (beter) -Afstand metastasen: CT is beste (nadeel overstadieren), evt. X-thorax
79
Wat is de rol van echografie bij tumordiagnostiek?
Echo kan voor levermeta, maar beperkte sensitiviteit en specificiteit. Kliermeta (lymfoom/ testis enz.) goed zichtbaar.
80
Voor welke organen is echografie geschikt?
-Zeer goed voor vaste organen/ vocht gevulde organen -Geen adequate beoordeling maag-darmen door lucht artefacten. Wel: appendicitis/ diverticulitis. FU: lever meta en lymfeklieren retroperitoneaal
81
Welke beeldvormingstechnieken gebruik je voor afstand metastasen?
-Ct is beste, echo kan -Primair stadieren van tumor CT -Echo lever: kan bij follow up oncologie bij lage verdenking meta ->Indien klinisch verdacht CT of PET-CT
82
Wanneer gebruik je contrast bij CT?
-Blanco: concrementen, lithiase -Arterieel na 30s: bloedvaten, hypervasculaire meta's (NET, melanoom, schildklier) -Veneus na 80s: organen, veneuze structuren, meta's (adenocarcinomen vaak donkere levermeta) -Excretie na paar min: urinewegen
83
Hoe zie je een cyste terug op beeldvorming?
CT: 0-15 Houndsfield = densiteit vocht Echo: vocht = zwart
84
Met welke techniek kun je oncologie stadieren?
CT
85
Hoe stadieer je oncologie?
TNM-classificatie: -T: evaluatie uitgebreidheid primaire tumor. Bv grootte, ingroei. T1, 2 enz. -N: pathologische lymfeklieren, waar (lokaal of afstand) -M: metastasen
86
Waarom is oncologie stadiering belangrijk?
-Bepaalt prognose + behandeling
87
Benoem enkele metastaseringspatronen
Nier-> longmetastase (via v. cava). Testis-> buik (v. testicularis). Colon-> lever
88
Wat zijn indicaties voor CT?
-Primaire stadiering -Follow-up: recidief, metastasen, respons metastasen op therapie -Complicaties -CT geleide punctie voor PA -Virtuele colonografie
89
Wat is de volgorde van beste diagnostiek voor een longcarcinoom?
PET-CT>CT thorax>X-thorax
90
Hoe werkt een PET-CT?
PET-CT: radioactief suiker inspuiten. Tumors zijn metabolisch actief en verbruiken veel suiker
91
Hoe worden lymfkliermetastasen in beeld gebracht?
-CT toont anatomie en grootte. 20% vergrote lymfeklieren blijken benigne -PET/CT ter aanvulling. DD tumor, maar ook sarcoidose, infect, TBC... Biopt via EBUS, EUS, mediastinoscopie of CT als geen uitkomst klieren maar verdacht
92
Hoe groot is een maligne lymfeklier?
Maligne lymfeklier als >1cm. Reactieve lymfeklieren kunnen ook vergroot zijn, PET helpt om actieve maligne klieren te onderscheiden
93
Wat zijn de meest frequente longcarcinoom metastasen?
-Long -Lever -Bijnier Middels CT of PET CT
94
Wat voor diagnostiek doe je bij longcarcinoom metastasen?
FDG PET-CT is beste primair stadieren Gewone CT thorax-abdomen bij follow-up
95
Wat voor diagnostiek doe je bij een coloncarcinoom?
Primair tumor colonscopie = CT virtuele coloscopie, maar bij colonoscopie kun je biopten nemen dus 1e keus Doorlichting met rectaal contrast: alleen postop lekkage
96
Hoe voor je een CT coloscopie uit?
-CT onderzoek -Darvoorbereiding - contrast drinken -Darm insuffleren met lucht -Scannen in rug- en buikligging -Screening voor poliepen - tumoren
97
Hoe stadieer je de T bij een coloncarcinoom?
-T1/2 geen wanddoorgroei -T3 wel -T4a ingroei in peritoneum -T4b ingroei in orgaan
98
Waar komen de meeste coloncarcinoom metastases voor?
-Lymfebanen:: CT -Hematogeen: lever! CT (soms MRI), longen CT-thorax
99
Wat is peritonitis carcinomatosa?
Stukjes tumor in buikholte: tumorcel komt op peritoneum terecht-> metastasen + peritoneum gaat vocht maken (ascites)
100
Wat zijn de voor- en nadelen van MRI?
-Hele hoge contrast resolutie-> kleine verschillen goed detecteerbaar -Contrast (gadolinium) -Duur onderzoek 20-40 min voor klein gebied -CI: claustrofobie, pacemaker, metaal splinter oog
101
Wanneer gebruik je MRI bij tumordiagnostiek?
-Beperkt onderzoeksgebied: boven- of onderbuik Nadeel: PERISTALTIEK-> bewegingsartefacten -Rectumcarcinoom! -Levermeta's als CT/echo niet conclusief, skelet
102
Wat is RECIST?
Response evaluation criteria in solid tumores. Kijkt naar belangrijkste veranderingen:
103
Wat zijn de belangrijkste veranderingen die bij kanker kunnen optreden?
-Aantal laesies -Metingen pathologische lymfoom -Betere definiering ziekteproces -Detectie nieuwe laesies/ PET
104
Hoe werkt RECIST?
Op de baseline wordt bepaald of laesies/ lymfeklieren meetbaar zijn. Non-target laesies zijn niet (goed) meetbaar. Meet van max. 5 target laesies (max. 2 per orgaan, vaak grootste goed reproduceerbare targets) de as en tel alle diameters op. - Respons meten door som te vergelijken met baseline scan
105
Wat zijn meetbare laesies/ lymfeklieren?
Meetbaar: -Tumoren >=10 mm op CT lange as >=20mm op X-thorax -Lymfeklieren >=15 mm korte as -Bot alleen soms lytisch/mix: weke delen component >=10 mm met duidelijke begrenzingen
106
Wat zijn niet-meetbare laesies/ lymfeklieren?
-Tumoren lange as <10 mm -Path klieren >=10 mm en <15mm -Slecht afgrensbaar -Leptomeningeale ziekte -Vocht: pleuraal, pericardiaal, ascites -Inflammatoir mammaca -Lymfangitis huid of long -Bot: blastisch
107
Wanneer is er sprake van progressie bij RECIST en wanneer van respons?
Progressie bij nieuwe laesie of toename (ook al hebben andere laesies gereageerd). Afname is respons
108
Wat is NADIR?
Minste tumorload op een tijdstip gemeten
109
Wanneer is er sprake van complete respons?
-Verdwijnen alle target laesies -Path klieren (non-target/target) <10 mm
110
Hoe verricht je follow up van targetlaesies bij fragmentatie, coalescentie of cavitaties?
Fragmentatie: 2 metingen Coalescentie: optellen Caviterend: nog steeds van rand tot rand
111
Hoe verricht je follow up van targetlaesies die te klein zijn om te meten?
Ook waarde toekennen, 0-5 mm Target klieren altijd meerekenen in de som, ook wanneer <10 mm en dus niet pathologisch Bij complete respons dus ect som >0
112
Wanneer is er sprake van partiele respons?
Minstens 30% afname som diameters targetlaesies
113
Wanneer is er sprake van progressive disease (PD)?
>20% toename som diameters targetlaesies Referentie= kleinste som van alle onderzoeken Absolute toename van 5mm Ontstaan nieuwe laesies is ook PD
114
Wanneer is er sprake van stable disease (SD)?
Niet voldoende voor PD of SD referentie de kleinste som
115
Hoe evalueer je non-targetlaesies?
CR: verdwijnen alle non-targetlaesies, alle path lymfeklieren + normale tumormarkers Non-PR/CR: persisteren non-targetlaesies en markers PD: unequivocal progressie van bestaande non-targetlaesies of ontstaan nieuwe laesies
116
Wat zijn de kenmerken van tumoren?
Tumoren: * zijn genomisch instabiel * ontstaan door mutaties in tumorsuppressorgenen en in proto-oncogenen * zijn clonale proliferaties * vertonen intratumor heterogeniteit (subclones)
117
Wat is het kankerbiologie dogma?
Kanker is een ziekte van het DNA Oorzaak: afwijkingen (mutaties) in het DNA die leiden tot afwijkingen van eiwitten (te veel/ te weinig/ te actief/ te inactief)
118
Wat zijn de 3 kenmerken van kankercellen?
* hebben afwijkingen in hun DNA (mutaties) * onttrekken zich aan regulatie van groei (blijven zich ongeremd delen, gaan niet meer dood) * dringen het omringende weefsel binnen (invasie) en vormen uitzaaiingen op afstand (metastasen)
119
Hoe verschilen tumorcellen van normale cellen?
* Genomische afwijkingen: DNA * Veranderingen op transcriptieniveau: mRNA, non-coding RNAs * Epigenetische veranderingen: DNA methylering histon modificaties * Verandering in eiwitten: expressie activiteit
120
Welke genomische afwijkingen komen in tumorcellen voor?
- Specifieke afwijkingen - Drivers - Niet-specifieke afwijkingen. Kunnen ook optreden in normale cellen - Passengers/ Hichthikers - Age-related genomic aberrations. Ontstaan gedurende leven
121
Wat zijn driver mutaties?
Zijn oorzakelijk betrokken bij de transformatie van een normale cel in een tumorcel, of spelen een rol bij de progressie van de getransformeerde cel
122
Wat zijn passemger/ hitchhiker mutaties?
-Mutaties die even aanwezig zijn en in loop van tijd weer kunnen verdwijnen - Hebben geen direct effect op het ontstaan/ progressie van een tumor
123
Wat zijn tumorsuppressorgenen?
Tumorsuppressorgenen zorgen ervoor dat er geen tumor ontstaat. 2 inactiverende mutaties nodig (deletie of inactiverende mutatie) voor afwijking
124
Wat zijn proto-oncogenen?
Proto-oncogen: als gemuteerd zorgen ze voor versnelling tumorvorming. 1 activerende mutatie nodig
125
Wat betekent het dat tumoren clonale proliferaties zijn?
Cel gaat delen-> tumorcellen hebben exact dezelfde genomische afwijkingen. Maar.. op gegeven moment weinig controle over mutaties, steeds meer mutaties en cel gaat steeds harder delen, kunnen meerdere klonen ontstaan waardoor de klonaliteit verdwenen is. Tumor kan dus heterogeen zijn qua DNA afwijkingen
126
Welke tumorsuppressorgen mutatie komt vaak voor?
TP53 gen mutatie met verlies wildtype allel: inactivatie tumorsuppressorgen
127
Welke variant allel frequentie verwacht je bij een tumorsuppressorgen mutatie?
- Bij 100% tumorcellen verwacht je 100% mutant tumorsuppressorgen DNA want wildtype is verdwenen. 100% is variant allel frequency: hoe vaak mutante gen voorkomt. - Nooit 100% tumorcelpopulatie. Bij 80% tumor cellen 80 mutante allelen en 2 x 20 is 40 normale allelen. VAF= 80/(80+40)=0,67=67%
128
Wat is coverage?
Coverage (deep sequencing) * Aantal malen dat een base-positie (onafhankelijk) bepaald is * Hoe hoger de coverage hoe “deeper” gesequenced Gebruik je bij de VAF bereking
129
Hoe kun je aantonen of een tumor clonaal is?
Met immunohistochemische kleuring. Homogeen (clonaal) of heterogeen (niet clonaal)
130
Welke mutatie analyse wordt bij longkanker gedaan?
* Patient komt in aanmerking voor targeted therapy (EGFR TKI: erlotinib) * EGFR (exons 18, 19, 20 and 21, oncogen, deletie waardoor continu actief) mutatie analyse
131
Wat is de VAF bij een oncogen?
Bij 100% tumorcel 50% mutant en 50% wildtype allel Bij 80% tumorcellen 80 gemuteerde allelen, 80 + 2x20=40 normale allen 80/(80+80+40)=40% VAF
132
Welke mutatie zorgt voor erotinib resistentie?
P.t790m mutatie zorgt voor erotinib resistentie. Dan behandeling met osimertinib
133
Wat is het belang van tumor hompgeniteit en heterogeniteit?
* homogeniteit van mutaties is aanwijzing, maar geen bewijs, voor causale betrokkenheid bij maligne transformatie (age-related en passenger/hitchhiker mutaties in dominante clone nooit in dominante koon omdat ze geen groeivoordeel geven) * heterogeniteit van mutaties (subpopulatie) kan van belang zijn: progressie, metastasering, resistentie
134
Wat is de rol van chirurgie bij de kankerbehandeling?
Chirurgie is belangrijkste onderdeel van de behandeling van solide tumoren die kans op genezing geeft
135
Voor welke tumoren is chirurgische oncologie niet het belangrijkste deel van de behandeing?
-Testiscarcinoom: chemotherapie, evt. i.c.m. radiotherapie en/of chirurgie -Cervixcarcinoom: radiotherapie -Larynxcarcinoom/ prox. oesophaguscarcinoom: chemoradiotherapie -Anuscarcinoom: chemoradiotherapie
136
Wanneer is een patiënt operabel?
Als er geen medische contraindicaties zijn tegen een operatieve ingreep ->Diagnose i.c.m. nevendiagnose bepalen samen de operabiliteit
137
Wat betekent het als een tumor niet resectabel is?
-De primaire tumor of lymfekliermetastasen zijn technisch niet verwijderbaar -Niet afhankelijk van de fitheid van de patient
138
Wat is een in opzet curatieve ingreep?
-Tumor is radicaal verwijderd (volgend de daartoe geldende richtlijnen) -Er is geen ziekte achtergebleven, ook geen metastasen op afstand -Er is KANS op volledige genezing
139
Welke niveaus van radicaliteit zijn er?
R0: tumor is radicaal verwijderd R1: microscopisch irradicaal R2: macroscopisch irradicaal
140
Wat is de 5-jaars survival van verschillende carcinomen?
Mammacarcinoom: 90% Slokdarm: 50% Maag: 40-50% maag Pancreas na operatie 20% Anaplastisch schildklier 20% (2 jaars overleving ook bijna)
141
Wat is conversiechemo?
Palliatief-> in opzet curatief (inductie)
142
Wat voor kennis is nodig voor curatieve chirurgie?
Kennis biologisch gedrag primaire tumor -Overleving (gunstig/ ongunstig) -Verspreiding/ metastasering (lymfogeen, hematogeen) -Noodzakelijke marges rond afwijking bij resectie
143
Wat zijn de voorwaarden voor curatieve chirurgie?
-Kennis biologisch gedrag primaire tumor -Radicale resectie primaire tumor mogelijk -Meenemen van regionale lymfeklieren -Relatief kleine kans op morbiditeit en mortaliteit -Aandacht voor behoud van functie -Aandacht voor behoud van cosmetiek
144
Welke afweging is belangrijk bij curatieve chirurgie?
Kans op curatie afwegen tegen morbiditeit/ mortaliteit en functie/ cosmetiek I.c.m. leeftijd en nevendiagnoses
145
Hoe wordt een uitgebreid rectumcarcinoom behandeld?
Exanteratie -Ingrijpende operatie met morbiditeit/ mortaliteit -Colonstoma links en urinestoma rechts -Impact op kwaliteit van leven -5-jaarsoverleving van >60%
146
Welke operatie wordt bij een slokdarmtumor uitgevoerd?
Radicale resectie slokdarmtumor en lokoregionale klieren. Optie 1: buismaag. Buitenkant maag wordt buismaag Optie 2: coloniterpositie (1%). Bij tumorinfiltratie maag en slokdarm of eerdere maagchirurgie
147
Wat voor diagnostiek is belangrijk voorafgaand aan chirurgische oncologie?
-Vaststellen maligniteit/ typering -Stageren (TNM) -Bepalen lokale resectabiliteit
148
Naar welke factoren wordt gekeken bij klinische stadiering?
-Orgaan van origine -Histologie en differentiatie -Lokale uitbreiding (T) -Regionale lymfogene uitbreiding (N) -Metastase op afstand (M)
149
Welke factoren bepalen of het beleid curatief of palliatief wordt?
Diagnose en TNM-stadium
150
Wat voor beeldvormend onderzoek wordt bij een mammacarcinoom gebruikt?
-Mammografie -Echografie -MRI
151
Waarvan is resectabiliteit afhankelijk?
-Locatie tumor -Betrokkenheid vitale structuren/ organen
152
Waarvan is de kan op curatie afhankelijk?
Juiste diagnose + klinische stadiering + leeftijd + nevendiagnose
153
Wanneer geef je palliatieve chirurgie?
Tumorgroei geeft klachten -Goede kans dat chirurgie klacht verhelpt -Kleine kans op morbiditeit en mortaliteit -Kennis biologisch gedrag tumor: levensverwachting (Aandacht voor behoud van functie/ cosmetiek + verlenging van leven)
154
Welke afweging wordt bij palliatieve chirurgie gemaakt?
Verlichting/ behandeling klachten (en levensverlenging) tegen morbiditeit/ mortaliteit (en fuctie/ cosmetiek)
155
Welke klachten kan tumorgroei geven?
-Pijn -Problemen met de stoelgang -Braken/ mechanische klachten -Stank -Dreigende fracturen (pathologische) -Jeuk -Bloedingen
156
Wat voor palliatieve chirurgie kan bij in-transit melanomen gegeven worden?
Geiosleerde perfusie: tourniquet bovenkant been (femoraal, iliacaal)/ arm (brachiaal), dan geisoleerd chemo door vaten (meplhalan en TNF) 90% van de patienten respons, zeer hoog % amputatie te voorkomen
157
Wat is de herkomst van nier- en blaasepitheel?
Mesodermale herkomst
158
Wat zijn de eerste 3 stappen van invasie van de matrix?
1. Losmaken van IC junctions oa door verlies van E-cadherine 2. Begin van migratie door de BM (detachment) met proteolyse (afbraak BM) 3. Begin van matrix afbraak waarin metalloprotease (MMP-9) een hoofdrol heeft, hoge expressie in invasieve tumoren, klieft collageen IV
159
Wat zijn de laatste 3 stappen van invasie van de matrix?
4. Voltooien afbraak ECM met proteases, vrijkomen van angiogene-, chemotactische- en groei bevorderende factoren 5. Cel moet van vorm veranderen voor meer motiliteit. Reaorganisatie van het cytoskelet. 'Neus' gaat plooien (wave). Autocriene loops die stukje verderop een signaal geven. Uiteindelijk gaat zelf kleven aan fibronectine 6. Locomotion en ECM exploitatie (manipulatie ECM tbv tumor stroma vorming). Als meerdere cellen dit doen meer groeifactoren, ingroei bloedvaten. Epitheel wilt migreren naar de dichtstbijzijnde vaatstructuur. Invasie leidt niet altijd tot metastasering
160
Wat is EMT?
De epitheelcel verandering die cruciaal is voor invasie NB het model suggereert dichotomie, maar er zijn ook ‘tussenstadia’. Heel veel genen moeten up/down gereguleerd worden. ZEB, Twist en Snail zijn belangrijke transcriptie factoren.
161
Welke tumoren zijn niet in staat tot metastasering/ tellen niet mee?
-Een basaalcelcarcinoom (huid) is invasief, maar metastaseert vrijwel nooit-> invasief vermogen betekent niet metastaserend vermogen -Een bijniercelcarcinoom groeit soms de v. adrenalis en VCI in maar dat betekent niet dat er een metastase is -Verspreiding van ovariumtumoren in de buikholte wordt NIET beschouwd als uitzaaiing.
162
Wat is de metastase cascade?
Het vermogen zich te verplaatsen en te vestigen (op afstand)
163
Hoe worden tumorcellen in de bloedbaan vervoerd?
Liften mee met plaatjesconstructie, myelocyten of granulocyten
164
Hoe vaak komen metastasen voor?
 Tumoren zijn in 30% van de gevallen al gemetastaseerd bij presentatie  Bij diagnose van tumoren blijkt gemiddeld al 20% verborgen metastasen te hebben 90% van de kankerpatienten, die overlijden aan kanker, overlijden tgv uitzaaiingen; 10% tgv lokale effecten.
165
Waarvan is de kans dat een cel gaat metastaseren afhankelijk?
- Grootte. Hoe groter hoe groter de kans - Intrinsieke eigenschappen van de tumor. Morfologie en DNA - Host-response (immuun respons) - Tumortype - Anere factoren 'nesting site': bot is gevoelig voor metastasen, maar niet alle tumoren kunnen naar bot metastaseren. Non permisseve colonization sites (bv spier, milt)
166
Bij welke tumortype speelt grootte geen rol bij de kans op metastasering?
Bijniertumoren kunnen zeer groot worden, maar er lijkt weinig relatie tussen grootte en kans op metastasen. NB kennelijk is hier invasie losgekoppeld van metastasering. Invasief maar geen vermogen tot meta’s
167
Welke 3 hoofdgroepen van wijze van metastaseren zijn er?
 Lymfatische verspreiding  Hematogene verspreiding  Anders: Transcoelomisch en/of ‘seeding’. Transcoelomic = uitzaaiing in lichaamsholtes. Seeding kan optreden in een bioptspoor.
168
Hoe verloopt lymfatische verspreiding van bronchustumoren?
-Uitzaaiingen volgen meestal de natuurlijke route van lymfdrainage -Bronchustumoren gaan eerst naar intrabronchiale klieren en dan naar hilaire klieren en verder -Uiteindelijk komt lymfogene drainage in de d. thoracicus en daarna in de circulatie
169
Waar komt een metastase meestal eerst terecht bij lymfatische verspreiding?
De 1e metastase komt terecht in een randsinus van een lymfklier en groeit daarna uit. Vaak lokaal (in drainage gebied..)-> 1e klier wordt schildwachterklier genoemd.
170
Welke concepten zijn van belang mbt lymfogene metastasering?
1. Voorspelbaarheid van de eerste metastase plek in een lymfklier station en het schildwachterklier concept 2. In transit metastase 3. Skip metastase 4. Lymfangitis carcinomatosa 5. Tumor deposit
171
Wat houdt voorspelbaarheid lymfogene metastasering in mbt mammacarcinomen?
Verloopt vaak via een voorspelbare wijze, zoals bv bij mammacarcinomen. Gaan meestal eerst naar de oksel maar vanuit mediaal eerder naar de intramammaire lymfklieren
172
Hoe kan de sentinel node vastgesteld worden?
Methylblauw inspuiten, blauwe nood (waar als eerste heen) is de schildwachterklier. Als daar niks in zit kan je het gebied laten zitten, als wel is het gebied aangedaan
173
Wat is een in transit metastase?
Uitgroei van tumorcellen in een lymfbaan, al voordat de lymfklier wordt bereikt
174
Wat is een skipmetastase?
De metastase omzeilt de gangbare route (of kan zich niet vestigen in de 1e klier) en loopt dan vast in de volgende lymfklier
175
Wat is lymfangitis carcinomatosa?
Massaal vol-lopen van lymfbanen (massaal in transit) NB de term pleuritis carcinomatosa wordt ook wel gebruikt maar verwijst dan naar pleuraholte
176
Wat is een tumordeposit?
Geen lymfklier context
177
Hoe beinvloeden tumorcellen of -stoffen lymfangiogenese?
-Tumoren blijken ‘lymfvaten’ te kunnen induceren (=lymfangiogenese). -Verloopt wrs met andere signaalstoffen (of andere combinaties van..) ivm angiogenese -Tumoren kunnen wrs ook lymfbanen ‘remodelleren’...
178
Waarom is een vergrote lymfklier in nabijheid van een primaire tumor niet automatisch een metastase?
Tumor producten kunnen hyperplasie van follikels (lymfadenitis) of dilatatie van sinushistiocyten geven (sinus histiocytosis). NB een niet-vergrote lymfklier kan dus wel tumor bevatten
179
Waar kan entmetastering plaatsvinden?
* Pleuraholte, b.v. bij pleuradoorgroei longtumor, pleuravocht, pleuritis carcinomatosa * Peritoneumholte, b.v. bij doorgroei maagtumor ascites, peritonitis carcinomatosa * Pericardholte, b.v. bij maligne mesothelioom * Steekkanaal buikwandmetastase na naaldbiopsie van levertumor
180
Welke preferential pathways van hematogene metastasering zijn er?
1. V cava type 2. V porta type 3. "Mediaanlijn-type“ bv bij schildklier en prostaatcarcinoom, die vooral naar/langs de wervelkolom metastaseren.
181
Wat zijn de kenmerken van vascular dissemination en homing?
-In circulatie worden tumorcellen opgeruimd door macrofagen etc. -Als klompjes (tumor embolus) hebben cellen wrs meer overlevingskansen -De volgende stap: afremmen en plakken aan endotheel & immigratie. (Reverse of fase 1- 4?)
182
Hoe metastaseren niet-epitheliale tumoren zich?
Meestal alleen hematogene metastasering
182
Hoe metastaseren schildkliercarcinomen zich?
-Papillair preferntieel lymfogeen -Folliculair preferntieel hematogeen
183
Hoe worden moleculaire veranderingen bij metastasering bewerkstelligd?
Staan onder controle van zgn EMT-inducing TFs (EMT-TFs) ->Oa TWIST, SNAIL, SLUG of ZEB1. Deze activeren meerdere genen voor een EMT programma. SNAIL en TWIST bevorderen oa b-catenine levels door E-cadherine suppressie ->Verhoogde expressie van proteases en mesenchymale genen is in veel invasieve tumoren aanwezig
184
Kan het patroon van metastasering voorspeld of verklaard worden?
-Globaal geldt: het vasculaire bed/drainage speelt een grote rol. Maar verklaart niet dat longtumoren vaakt naar de bijnier uitzaaien. Diafragma geldt als barriere. -Zelden metastasen in bv milt of dwarsgestreept spiervezels: “unfavorable soil” (seed & soil hypothesis) -Soil is niet onveranderlijk: in een regenerende lever groeiten meta’s sneller. -Tumorstroma cellen (‘matrix’) speelt wrs een rol
185
Welke 3 stappen zijn achtereenvolgens nodig voor invasie?
1. Celadhesie losser maken 2. BM afbreken 3. Motiliteit ontwikkelen
186
Wat is het onderscheid tussen maligne en benigne tumoren?
Differentiatie en anaplasie: benigne neoplasma bestaan uit goed-gedifferentieerde cellen die veel lijken op hun cel van oorsprong. Maligne cellen vertonen morfologische veranderingen. Anaplastische tumoren bestaan uit ongedifferentieerde cellen (dedifferentiatie of niet differentieren stamcellen) Benigne vaak firbeuze kapsel Benigne metastaseren niet
187
Wat zijn de kenmerken van anaplastische tumoren?
- Pleomorfisme (variatie in grootte en vorm) - Nucleaire abnormaliteiten - Aanwezigheid tumor giant cells - Atypische mitose - Verlies van polariteit - Veel kleinere kans dat ze gespecialiseerde functionele activiteit vertonen
188
Wat is dysplasie?
-Ongeordende proliferatie -Bij dysplastisch epitheel verlies van uniformiteit van individuele cellen en hun architecturele orientatie. Vaak veel pleomorfisme, grote hyperchromatische nuclei, veel mitotische figuren, architecturele anarchie
189
Wat is een carcinoma in situ?
Ernstige dysplasie door hele dikte epitheel
190
Wat zijn de meest voorkomende secundaire tumor sites?
Lever en longen: portale afvoer naar de lever en cavale afvoer naar de longen
191
Waardoor wordt de primaire metastase plaats bepaald?
- Anatomische locatie eerste capillairbed - Organ tropism, waarschijnlijk door activatie van adhesie of cytokine receptoren waarvan de liganden tot expressie komen door endotheliale cellen bij de metastase site
192
Waardoor wordt een metastase site leefbaar voor de kankercel?
Tumorcellen secreteren cytokines, groeifactoren en proteases die invloed hebben op de resident stromacellen
193
Wat is de rol van E-cadherines bij invasie?
-E-cadherine zorgt voor connectie cellen en kan anti-groeisignalen afgeven B-catenine af te zonderen. -E-cadherine functie gaat in bijna alle carcinomen verloren (vanwege inactiverende mutaties E-cadherine genen, activatie B-catenine genen of ongepaste expressie van SNAIL en TWIST transcriptiefactoren wat E-cadherine expressie onderdrukt).
194
Hoe wordt ECM lokaal afgebroken?
Tumorcellen secreten proteolytische enzymen of induceren stromale cellen tot elaboratie proteases. ->Waaronder matrix metaloproteases (MMPs), cathepsine D en urokinase plasminogeen activator
195
Wat doen MMPs?
MMPs zorgen voor remodellering van onoplosbare componenten ECM, afgifte ECM-geisoleerde groeifactoren die chemotactische, angiogene en groeibevorderende effecten hebben. MMP-9 is een gelatinase en klieft type IV collageen van epitheliale en vasculaire BM en stimuleert afgifte VEGF van ECM-geisoleerde pools. MMP remmers worden gereduceerd
196
Hoe wordt migratie van de tumorcel gestimuleerd?
De matrix wordt gemodificeerd op zo'n manier dat invasie en metastase gepromoot worden, bv klieven van BM eiwitten, collageen IV en laminine door MMP-2 of -9 genereert nieuwe plekken voor de receptoren op tumorcellen om aan te binden, stimuleert migratie
197
Hoe wordt locomotion van de tumorcellen gepotentieerd?
Potentiering door tumor cell-derived cytokines zoals autocriene motiliteitsfactoren. Daarnaast hebben klief producten van matrix componenten (collageen, laminine) en sommige groeifactoren (IGF-I en II) chemotactische activiteit voor tumorcellen. Stroma cellen produceren paracriene effectoren van cel motiliteit zoals HGF/SCF dat bindt aan tumorcel receptoren
198
Hoe verschul leukemien van solide tumoren?
-Supporting stroma kennen we niet zo goed bij neoplastische witte cellen Invasie en metastasering zijn bij van nature ‘migrerende’ cellen weinig zinvol
199
Welke categorien neoplastische witte cellen hebben aspecten van solide tumoren?
Lymfoide neoplasieen: Hodgkin (HL) en non-Hodgkin lymfomen (NHL) 91% NHL, 9% HL Verder onderscheiden in nodaal vs extranodaal
200
Hoe verschillen lymfatische neoplasma van leukemien?
Sessiel ipv circulatoir
201
Hoe worden HL onderscheiden van NHL?
Aanwezigheid van neoplastische RS giant cells, veel meer niet-neoplastische immuuncellen
202
Wat zijn de kenmerken van een HL?
-B-cel lymfoom met karakteristieke eigenschappen -Vaker bij jonge mensen
203
Waarvan zijn HL afkomstig?
B-cel: begint als precursor in beenmerg, gaat naar kiemcentrum lymfklier waar de B-cellen met de juiste receptoren worden geselecteerd. Deel blijft in mantelzone, deel wordt plasmacel. Op alle fases kunnen maligne transformaties plaatsvinden. De nog circulaire cellen (vroege stadia) kunnen ontwikkelen tot leukemieen. HL: mature B-cel op overgang kiemcentrum/ plasmacel. Kunnen ook net in lymfklier komen, mengvorm met lymfoom
204
Hoe ontwikkelt een T-cel zich?
T-cel: ontwikkeling in thymus, gaat verder naar lymfklier. Vroege T-cel tumoren zijn leukemisch (TAL)
205
Waar ontstaan de meeste lymfoide neoplasma?
Nodaal (in een lymfklier)
206
Waar kunnen lymfoide tumoren ontstaan?
-Nodaal -Extranodaal (op plaatsen waar normaal geen lymfklieren zitten): maaglymfomen of MALT lymfomen (mucous associates lymfoid tissue), dunne darm lymfomen, Burkitt lymfoom
207
Waar ontstaan Burkitt lymfomen?
Pre B-cel Speekselklieren, ovarium
208
Wat zijn (multiple) plasma cel myelomen?
-Ziekte van Kahler -Lymfomen van mature B-cellen -Produceren fragmenten van Ig (light chains). Veroorzaakt symptomen als nierfalen (verstopping met Ig) -Voorkeur locatie is in het beenmerg (vandaar myeloom)
209
Wat is de meest voorkomende benigne longtumor?
-Hamartoom -1-4 cm -Benigne neoplasie. Clonaal -Geeft afgeronde haard of 'coin lesion' op een X-thorax -Massa ongeorganiseerd weefsel inheems aan orgaan: vet, kraakbeen, bloedvaten en BW
210
Hoeveel van de primaire longtumoren zijn carcinomen?
95%
211
Beschrijf de kliniek van metastaserende longcarcinomen
Meeste longcarcinomen zitten vrij hoog in de bronchus, gaan volgens een stereotiep patroon lymfogeen metastaseren langs de hoofdbronchus/ trachea. Kunnen daarna hematogeen metastaseren, voorkeur voor brein en bot. Paraneoplastische symptomen: vinger clubbing (wss uiting hypoxie), productie peptiden waaronder ACTH, ADH, PTH (Cushingachtige symptomen), gewichtsverlies en cachexie door cytokine productie, pleural effusion (afsluitende tumor van bronchus zorgt voor ontsteking daarachter, pneumonie)
212
Waar zitten de meeste maligne longtumoren?
In de bronchus
213
Welke typen longcarcinomen zijn er?
-Plaveiselcelcarcinoom (SCC) -Adenocarcinoom -Kleincellig longcarcinoom -Grootcellig longcarcinoom
214
Wat zijn de kenmerken van een long plaveiselcelcarcinoom?
-98% rokers -75% in 1e-3e orde bronchi (vooral hoog in luchtwegen) -Maken keratine-> verhoornen (daaraan microscopisch herkennen)-> metaplasie. Circulaire epitheliale groepen die de hoorn in een pool produceren. Leidt uiteindelijk tot necrose en immuunreactie
215
Welke moleculaire afwijkingen passen bij een long plaveiselcelcarcinoom?
Moleculair: p16INK4 inactivatie (verhoogt replicatief vermogen) Vaak p53 mutatie
216
Wat zijn de kenmerken van long adenocarcinomen?
-75% rokers -Mucineuze klieren in luchtwegen geven aanleiding tot tumor -Liggen doorgaans dieper in long en meer verspreid (perifeer). Kunnen ook in de bronchus ontstaan, vooral in alveoli (pneumocyten) -Soms geassocieerd met littekens
217
Welke afwijkingen passen bij een long adenocarcinoom?
* K-RAS mutaties in smokers * EGFR mutaties in non-smokers ->crizotinib * p16INK4 inactivatie/ p53 mutatie/ Rb inactivatie
218
Hoe kunnen adenocarcinomen nader ingedeeld worden?
- 19 soorten adenocarcinomen, obv moleculaire kenmerken - Er kunnen meerdere klonen tegelijk zijn. Kijken welke tumor overheersend is en daarvoor een geneesmiddel geven -Subest heeft of een stimulerende EGFR mutatie of KRAS mutatie (mutually exclusive)
219
Wat is bijzonder aan adenocarcinomen met een activerende EGFR mutatie?
Reageren goed op tyrosine kinase remmers
220
Welke andere tumor in het tracheobronchiale systeem is er?
Neuroendocriene carcinoom (NET): ontstaan uit neuroendocriene cellen (liggen om de 5-10 cellen in hele longbekleding). Hooggradig -Kleincellig longcarcinoom (SCLC) (of grootcellig, zeldzaam). Kern neemt bijna hele cytoplasma over, lijkt alsof cel niet zo groot is.
221
Wat zijn de kenmerken van een SCLC?
-Hooggradig neuroendocrien carcinoom ->98% rokers -Aggressiever dan niet-kleincellige types (NSCLC)
222
Welke afwijkingen horen bij een SCLC?
 P53 mutaties (50-80%)  RB mutaties (80-100%)  P16 overexpressie
223
Is screening op longcarcinomen mogelijk?
Longcelcarcinomen lijken voorstadia te hebben Echter, niet alle voorstadia ontwikkelen zich tot carcinomen Bronchuscarcinomen worden voorafgegaan door ‘voorloperleasies'-> kunnen transformeren
224
Wat voor leasies komen voor in de alveoli?
Precursor laesies transformeren naar adenocarcinoom: bekleding alveoli verstoord en ontstaan gobletachtige cellen, adenocarcinoom. Herkennen aan TTF-1
225
Hoe ontwikkelen bronchuscarcinomen?
Plaveiselcelcarcinoom. Voorloperlaesies transformeren Cilinderepitheel-> hyperplasie (dikker, minder trilharen)-> squameuze metaplasie-> dysplasie (normale bouw en rijping verstoord)-> carcinoma in situ
226
Uit welke lagen bestaat de colonwand?
- Mucosa -M. mucosa (met daarop de BM) -Submucosa -Circulaire en longitudinale spierlaag
227
Hoe beginnen sporadische CRC meestal?
Somatische APC mutatie vanuit een poliep Mucosa at risk. APC en b-catenine vaak als eerste aangedaan. Min of meer vaste volgorde mutaties
228
Welke 2e pathway voor ontstaan van CRC is er?
Sessiel serrated adenoma: KRAS en BRAF mutatie. Microsatelliet stabiel (repairmechanismen doen het nog)
229
Wat is de verdeling van CRC?
-Adenoom-carcinoom pathway (70-90%): FAP, sporadisch, geeft micros stabiel CRC -Serrated neoplasia pathway (10-20%): traditioneel of sessiel serrated, geeft micros stabiel en instabiel CRC -Microsatelliet instabiel (2-7%): Lynch syndroom. Mutatie in MMR genen
230
Wat voor carcinoom is een CRC?
Coloncarcinoom: microscopisch zijn dit altijd cylindrische cellen. Adenocarcinomen dus
231
Waarnaar metastaseert de CRC?
Metastasen: cava of porta type. Lymfogeen, lever, long
232
Wat zijn de kenmerken van CRC metastases?
Kleine metastasen leiden niet direct tot slechtere prognose Levermetastases kunnen gereseceerd worden-> patiënten doen het beter na resectie van levermetastasen ivm patiënten die dat niet kregen Grote tumorheterogeniteit
233
Wat zijn de effectan van KRAS mutaties bij colonkanker?
Bij KRAS mutatie slechte reactie op cetuximab, als geen wel goede reactie Zonder cetuximab doen KRAS gemuteerde varianten het niet anders dan wild type
234
Welke voorloperstadia van de mammcarcinoom zijn er?
-LCIS: lobular carcinoma in situ -DCIS: ductal carcinoma in situ, calcificaties Vaak in ductolobulaire units (overgang)
235
Welke variaties van DCIS zijn er?
Goed gedifferentieerd vs comedo type (slecht gedifferentieerd)
236
Wat is de uitdaging bij DCIS?
Meer voorlopers dan carcinomen
237
Welke 3 typen mammacarcinomen zijn er?
-Oestrogeen receptor positief, HER2-negatief. meest voorkomend -HER2-positief (ER positief of negatief) -Oestrogeen receptor negatief, HER2-negatief
238
Waarin verschillen lobulaire en ductale carcinomen?
Verschillen in E-cadherine expressie: -80% ductaal carcinoom -10% lobulair carcinoom -10% anders
239
Hoe wordt Her2 overexpressie gemeten?
-Meestal met immunohistochemie, bij twijfel FISH of CISH -Target voor therapie
240
Wat zijn de kenmerken van ER +/ HER2 - mammacarcinoom?
-50-65% totaal -Oudere vrouwen, mannen, kanker gedecteerd bij screening, germline BRCA2 mutatie dragers
241
Wat zijn de kenmerken van HER2 + mammacarcinoom?
-20% totaal -Jonge vrouwen, germline TP53 mutatie dragers
242
Wat zijn de kenmerken van triple negative (ER, PR en HER2) mammacracinoom?
-15% totaal -Jonge vrouwen, germline BRCA1 mutatie dragers
243
Hoe verspreidt borstkanker zich?
Langs lymfbanen: oksel of thoracale lymfklieren
244
Waarvan is het risico dat borstkanker terugkomt afhankelijk?
ER-negatief komt meestal terug binnen 8 jaar, daarna wrs curatie ER-positief komt minder vaak terug maar langer risico
245
Wat is een ongebruikelijke kenmerk van borstkanker?
Soms tumor dormancy (metastase na 10-20 jaar)
246
Hoe wordt bij dermatologie weefsel verkregen voor onderzoek?
-Excisie biopt -In containertje met formaline naar pathologie lab
247
In welke 6 stappen wordt een weefseldiagnose verkregen?
1. Ontvangst/ fixeren (formaline) 2. Doorvoeren/ inbedden 3. Casettes maken 4. Snijden 5. Plakken en bakken 6. Kleuren
248
Waarom formaline oplossing?
- Weefsel degradeert dtv enzymen (autolyse) en door inwerking microben. Formaline stopt dit. - Weefsel zonder fixatie is te zacht om heel dun te snijden; Formaline crosslinkt eiwitten zodat weefsel hard wordt (gefixeerd).
249
Wat houdt de stap doervoern/ inbedden in?
1. Kleine preparaten zijn bij aankomst al grotendeels gefixeerd. Grote preparaten na operatie eerst fixeren (zoals lobectomie) 2. Solvent wisselen: hydrofiel naar hydrofoob (“ doorvoeren “). Meestal enige uren-> inbedden in paraffine
250
Wat houdt de stap casettes maken in?
Paraffine stolt op in een foedraaltje en plakt vast aan de onderkant van een zgn. cassette-> cassette bevat nu met formaline gefixeerd paraffine ingebed weefsel-> FFPE (formaline fixed- paraffine embedded
251
Wat houdt de stap snijden in?
Cassette met paraffine blok erop-> snijden op microtoom-> dunne plakjes paraffine met stukje van biopt (5-7 uM dik)-> lintjes van plakjes worden zo gemaakt
252
Wat houdt de stap plakken en bakken in?
De paraffine plakjes-met-stukje-biopt op een glaasje plakken  Vastbakken op warmte plaat  Kleurmachine: hematoxyline-eosine kleuring (HE)  Nu heb je transparante coupes (spreek uit: “koepes”) (E: ‘slides’)
253
Welke kleurstoffen zijn er?
-Hematoxyline -Eosine -Kleurgamma
254
Wat is aspiratie/ smears (FNA: fine needle aspiration)?
Cytologische techniek, formaline en inbedden enz niet nodig dus gaat veel sneller, minder nauwkeurig
255
Wat is een vriescoupe?
Niet fixeren en inbedden maar bevriezen met -20, daarna snijden met koumicrotoon. Minder nauwkeurig en moeilijker maar sneller resultaat dan excisie, bij spoed (bv tijdens operatie). Duurt 15 min. Bv ook om te kijken of je tumor geheel verwijdert (radicaliteit) en in gezonde gebied snijdt
256
Wat is een incisie/ excisie?
Excisie: alle afwijkende weefsel weggenomen, bv bij biopt huid, prostaat. 24u voor biopt beoordeeld is Incisie: gedeelte afwijkende weefsel weggenomen
257
Wat is een resectie?
Operatieve verwijdering door snijdend specialist-> vaak grotere preparaten die bewerking vereisen. Na ontvangst: fixeren, dan lamelleren (plakjes snijden(, kijken en bemonsteren
258
Hoe verloopt verwerking van prostaatbiopten?
Als excisie
259
Wat is bijzonder aan een botbiopt?
Het bevat namelijk hydroxy-apatiet (gemineraliseerd) en is te hard om met formaline te fixeren * Met moet eerst ontkalken
260
Wat is de invloed van naalddikte op een biopt?
Onder 21 gauge naald (dikker) krijg je staafjes weefsel, daarboven losse cellen
261
Welke technieken zijn er voor bemonsteren?
Draadlocalisatie of gericht samplen. Komen op lab als diagnose al gesteld is, therapie lab. Bijdrage aan TN van TNM
262
Wat zijn de kenmerken van cytologie?
Cytologie kan volstaan als diagnose eerder gesteld is en het is terugkomen. Geen formaline of inbedding nodig, meteen op glas, steen overheen. Oppervlakkige organen, dunne naald. Bv lymfklier door trachea. Fine needle biopsie, snel. Losse cellen (22-25G)
263
Wat is het verschil tussen cytologie en histologie?
Cytologie: losse cellen, dunne-naaldbiopt (22-25G) Histologie: weefsel, dikke-naaldbiopt (14-18G)
264
Hoe wordt een dunne-naaldbiopsie afgenomen?
* Op geleide palpatie * Op geleide ultrasound * Scopie + echo voor lymfklieren uit mediastinum * Geen verdoving * Duur: i.h.a. enkele tientallen seconden
265
Hoe kun je cytologische biopten kleuren?
Papanicolau (hoorn=oranje) Giemsa kleuring (hoorn-blauw)
266
Wat is exfolatieve cytologie?
Smear of scape: borstel -De afgestreken cellen worden dan op vloeistof gezet -Hiervaan preparaat maken en kleuren met speciale mix: de Papanicolau stain
267
Welke moleculaire technieken zijn er?
1. PCR op formaline gefixeerd, paraffine embedded weefsel. Wel eerst DNA isoleren. Dan (multiplex) PCR of quantitatieve PCT. 2. In situ hybridisatie met probes *3. Multimodaliteit in situ techniek: array.