Week 5 Flashcards

1
Q

Wat is hiv en hoe is hiervoor een medicijn ontwikkeld in de loop van de tijd?

A
  • 1983: ontdekt dat HIV een virus was die zorgde voor een immuundeficiëntie bij de positieve mannen, hierna werd vastgesteld dat dit een retrovirus was
    –> destijds gedacht dat het alleen bij homoseksuele mannen kon voorkomen, pas later ontdekt dat het via bloed overdraagbaar is en dat ook heel veel vrouwen het kunnen hebben
  • 1985: eerste middel voor hiv ontworpen; AZT, wordt ingebouwd in RNA i.p.v. T en stopt hierna de reproductie –> echter helaas niet toxisch en niet werkzaam genoeg
  • 1990: ontdekking van varianten: hiv-1 (meest voorkomend, agressief, verspreid zich makkelijk) en hiv-2 (met name in West-Afrika, minder virulent en ziekmakend)
  • 1995/1996: ontdekking nieuwe combinatietherapie met o.a. AZT, zorgen voor het afremmen van het virus, dat het geen nieuwe CD4 T-cellen kon infecteren en dat de afweer van patiënten kon herstellen –> ook vanaf toen effectiviteit v.d. behandeling in het bloed te bepalen –> hiervoor minder AIDS, minder mortaliteit, maar meer mensen die leefden met hiv
  • 2006: combinatiepillen waardoor patiënten geen 30 pillen meer op een dag hoefden te slikken en ook evt. het met een injectie konden doen –> levensverwachting nu net zo goed, wel bij sommige mensen de laatste jaren met HVZ, ook ben je als je behandeld wordt niet besmettelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoeveel mensen hebben nu hiv in Nederland?

A

Naar schatting 24.400 mensen met hiv, waarvan 21.987 in de zorg

  • 62% is homoseksuele man, 18% is andere man, 19% is vrouw en 1% is trans
  • in 2022 393 nieuwe diagnoses waarvan 50% al in het AIDS stadium was
  • hiv-zorgcontinuüm: je wilt 95% v.d. patiënten in beeld hebben, 95% hiervan moet in therapie zijn, 95% daarvan moet geen hiv meer in het bloed hebben (in NL is dit: 94%, 96%, 96% –> beste groep is homoseksuele mannen en de slechtste groep andere mannen (89%, 93%, 95%)
  • 56% is 50+ jaar, is een ouderdomsziekte aan het worden terwijl ze eerst niet ouder dan 40 werden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe is de pathogenese van hiv?

A

Vaak seksueel overgedragen

  • virus wordt opgepikt door dendritische cellen –> brengen het naar lymfeklier –> replicatie van het virus en verspreiding naar de bloedbaan (48-72 uur)
  • hiv hecht aan de CD4 receptor en de CXCR-4 (later stadium) of CCR-5 (meestal) co-receptor –> virus wordt de cel ingetrokken –> dubbelstrengs RNA wordt uitgepakt –> reverse transcriptase voor omzetting naar DNA –> dsDNA integreert in het eigen genoom –> viraal mRNA transcriptie –> virus treedt naar buiten en gaat andere cellen infecteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 3 stadia van hiv zijn er?

A

Zie afbeelding!

  • acute hiv: 2-4 weken, 50% heeft klachten en de andere helft niet: griepachtig, opgezette lymfeklieren, huiduitslag, gewrichtsklachten, aspecifieke klachten –> sommige mensen herinneren het zich niet eens meer maar zijn heel erg besmettelijk in deze periode
  • klinische latente fase: 8-10 jaar, heel veel virusreplicatie maar het beenmerg kan het bijhouden door nieuwe CD4 T-cellen te maken, patiënten hebben bijna nooit klachten
  • AIDS: 2-3 jaar, beenmerg is tot de grens gekomen, stijging virus en daling CD4 T-cellen –> instorten afweer, opportunistische infectie die door het hiv virus komt (vooral bij CD4 T-cellen < 200 cellen/microliter)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe is de preventie van opportunistische infecties bij hiv-patiënten?

A

A.d.h.v. het CD4-getal

  • CD4 > 200: geen profylaxe, wel influenza-, pneumokokken- en hepatitis A en B vaccinatie
  • CD4 < 200: pneumocystis jirovicii pneumonie (PJP) –> co-trimoxazol 1 dd 480 mg po, beste profylaxe is het herstellen van de afweer middels antiretrovirale therapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke middelen zijn er voor de behandeling van hiv/aids?

A
  • ART: antiretrovirale therapie
  • cART: combinatie antiretrovirale therapie –> werkt veel beter door mogelijkheid van mutaties
  • HAART: highly active antiretroviral therapy

→ je moet altijd blijven behandelen omdat het virus latent in je cellen aanwezig blijft (rustende latente CD4+ cellen met IL-2 en alfa interferon, lymfoïde cellen en andere reservoirs) en er is dus geen volledige genezing

→ in de toekomst hopelijk iets nieuws en beters; tot nu toe geen werkend vaccin, geen genezing na HAART, mogelijk crisprcas of stamceltransplantatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat wil je graag weten van een nieuwe virale ziekte?

A
  • oorzaak
  • herkomst
  • mate van verspreiding
  • ernst van de ziekte (ernstige ziekte = langer besmettelijk = langer in isolatie)
    besmettelijkheid (afhankelijk van hoeveelheid virale load en hoeveelheid neutraliserende antistoffen)
  • zijn mensen (deels) beschermd
  • hoe het te stoppen is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat kun je vinden over een virus tijdens de diagnostiek?

A

Je wilt mensen opsporen waarbij je het virus kunt vaststellen (PCR of sequencing) of antistoffen tegen het virus/immuunreactie (Elisa (test op specifieke antigenen))

Ook wil je graag de besmettelijkheid van een virus meten; virus kweken –> in grafiek aantal dagen van klachten uitzetten tegen hoeveelheid virus RNA in cellen (zie afbeelding –> alleen de zwarte stipjes waren nog positief getest) –> aflopende curve kun je hiervan maken dus hoe langer klachten, hoe minder kans op besmettelijkheid (op dag 1 ook hele lage besmettelijkheid doordat er nog maar weinig virus RNA was)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn virus/mens gerelateerde factoren die de besmettelijkheid van het virus beïnvloeden?

A
  • Virus: veranderingen in het genoom
  • Mens: immuniteit (APC, T- en B-cel afweer)
    • bij Covid-virussen of er antistoffen zijn (binden het beste op ‘spikes’ op Covid-virussen (met receptor binding domein)) en hoe goed deze neutraliserende antistoffen binden (kunnen antistoffen voorkomen dat geïnfecteerde cellen andere cellen gaan infecteren?)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe zijn antistoffen te gebruiken om patiënten te behandelen?

A

Monoklonale antistoffen (neutraliserende antistoffen) in de fabriek gemaakt toedienen → deed eigenlijk niets omdat mensen zelf tegen die tijd al antistoffen hadden, hierna dus uitgevoerd bij immuungecomprimiteerde patiënten en dit werkte veel beter

→ echter kwamen hierna gemuteerde varianten en deze waren beter infectieus en omzeilden ook de afweer, mooi om te zien dat T-cellen zich niet zoveel aantrekken van verschillende varianten en deze worden ook aangemaakt door de adaptieve afweer bij een vaccinatie, deze komen wel pas later in actie bij een infectie, maaaar ze zijn er wel en zorgen dus dat je wel net zo snel een infectie krijgt alleen je bent minder besmettelijk en hebt minder klachten
→ vaccinaties voorkomen in dit geval dus niet de infectie, maar ws ben je veel minder besmettelijk en zijn de klachten milder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn praktische consequenties rondom antistoffen en infecties?

A

Zie afbeelding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de symptomen van COVID-19?

A
  • hoesten
  • kortademig
  • moeilijk ademen
  • koorts of rillingen
  • spierpijn
  • braken
  • diarree
  • smaak-/reukverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke fasen van ziektebeloop zijn er bij COVID-19?

A

Zie afbeelding!

  • -5-0 dagen voor symptomen: viruspartikels aanwezig en gaan zich repliceren
  • na 2-3 dagen symptomen: immuunrespons van het lichaam en aanmaak van antistoffen, klachten gaan verminderen bij een groot deel, bij een ander deel worden klachten na 1 week erger (terwijl concentratie viruspartikels veel lager wordt, omslagmoment)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de risicogroepen voor een ernstig beloop van COVID-19?

A

Ernst inschatten a.d.h.v. ‘non-severe’, ‘severe’ (saturatie <90% bij kamerlucht, pneumonie, erge ademhalingsproblemen) en ‘critical’ (levensondersteunende behandeling, sepsis, septische shock, acute respiratory stress syndrome)

Risicogroepen voor ‘severe’/’critical’ COVID-19:

  • leeftijd (heel erg aanwezig)
  • mannen
  • obesitas
  • diabetes
  • chronische nierziekten
  • COPD of andere chronische longaandoeningen (Astma redelijk beschermd)
  • neurocognitieve ziektes
  • atherosclerose of andere HVZ
  • hematologische maligniteiten
  • transplantatie patiënten (immunosuppressiva)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn bevindingen bij (aanvullend) onderzoek bij COVID-19?

A

Diagnose:

  • PCR (neus-keel swap nasopharynx),
  • sneltest,
  • CT-thorax (diagnose o.b.v. klinisch beeld en typisch CT-beeld)
  • risicomarkers in het lab (lymfopenie, verhoogd lactaat, -CRP, -ferritine, -IL-6, D-dimeer)

Op de SEH:
LO:

  • dyspnoe (AF, hulpademhalingsspieren, volzinnen spreken),
  • saturatie (% met/zonder suppletie),
  • auscultatie (rhonchi, crepiteren, piepen),
  • ROX-score (SpO2%/FiO2% (ondersteuning) * ademfrequentie),
  • overig (koorts, BP, polsfrequentie, mentale status, slijmvliezen, conjuctivae, etc.)

Bij de radiologie:

  • van dense consolidatie naar diffuus verspreid reticulair patroon met alle longgebieden in een paar uur tijd –> matglas (88%), bilaterale afwijkingen (88%), dorsale distributie (80%), perifere distributie (79%), multilobaire betrokkenheid (79%), consolidaties (32%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de pijlers van de behandeling van COVID-19?

A

In de verschillende fases v/d ziekte zijn er andere behandeldoelen en dus ook andere middelen.
Therapeutische middelen die nu nog gebruikt kunnen worden:

  • Antiviralen: nirmatrelvir/ritonavir (Paxlovid) (goed tegen mortaliteit) –> remmen virusreplicatie
  • Immunomodulatoren: Non-SARS-CoV-2 IVIG, dexamethason (grote impact op mortaliteit en herstel), inhalatie corticosteroïden (net wat eerder hersteld, niet bij nieuwe variant nuttig), IL-1 en IL-6 inhibitors (JAK-remmers) (minder mortaliteit), kinase inhibitors, methylprednisolon (minder mortaliteit, alleen op IC) –> vaak in het ziekenhuis pas dit type
  • mAbs (monoklonale antistoffen specifiek tegen SARS-Cov-2): nu niet meer gebruikt, werkten alleen voor 1 variant, vooral nuttig bij mensen die nog geen antistoffen hadden

Behandeling afhankelijk van de ernst van de ziekte: (huidige stand van zaken)

  • mild: geen behandeling geïndiceerd (evt. inhalatie corticosteroïden), bij risicofactoren voor ernstig beloop Paxlovid 300mg/100mg 2dd voor 5 dagen –> geen ziekenhuisopname of extra zuurstof indicatie
  • matig ernstig: dexamethason 6 mg i.v. of per os voor 10 dagen, bij verslechtering door COVID (CRP >75) toevoegen van tocilizumab 600 mg eenmalig i.v. –> opname indicatie verpleegafdeling en zuurstoftoediening noodzakelijk
  • zeer ernstig: dexamethason en 24 uur na start Optiflow/non-invasieve beademing/mechanische beademing toevoegen van tocilizumab (of Sarilumab 400 mg eenmalig i.v. of baricitinib 4 mg/dag voor 14 dagen)
17
Q

Welke middelen worden tegenwoordig gebruikt voor de behandeling van COVID-19?

A

Zie afbeelding.

18
Q

Wat is COVID en wat waren de complicaties ervan?

A
  • virus zelf heet SARS-CoV-2, ziekte heet COVID-19, het is een bèta-coronavirus en heeft veel vergelijkingen met het SARS-CoV en MERS-CoV
  • omdat het een nieuw virus was, was er beperkte/geen immuniteit
  • complicaties: bijna 50% trombose door verhoogde stollingsneiging (COVID-19 coagulopathie), hadden ook een verhoogd D-dimeer (prognostische ongunstige marker) –> m.b.v. LMWH daling van mortaliteit, wel meer bloedingen, daarnaast ook secundaire infecties (bacteriën en virussen) door het soepel antibiotica voorschrijven en veel immunomodulatoren
  • ook sprake van late schade:
    • Frequent: absorptie van longafwijkingen in weken tot maanden, deconditionering, polyneuropathie, revalidatie weken tot maanden
    • Soms: fibrotische restafwijkingen met verlaagde longcapaciteit (vrij kleine groep), tracheostoma, blijvende orgaanschade
19
Q

Hoe werden patiënten met COVID beademd?

A
  1. High-flow nasal oxygen (Optiflow): FiO2% tot 95%, flow tot 60 L/min, patiënt is wakker, evalueren o.b.v. ROX-index
  2. Intubatie en mechanische ventilatie: positieve druk beademing, patiënt krijgt sedatie, soms buikligging
20
Q

Waar leven de meeste hiv-patiënten?

A

In totaal zo’n 39 miljoen mensen met hiv

  • voornamelijk Oost-Zuid-Afrika
  • zo’n 1,5 miljoen kinderen (<15 jaar) met hiv –> per jaar ong. 130.00 nieuwe infecties die het vaakst ontstaat bij de partus en dat is te voorkomen
  • zo’n 84.000 kinderen (<15 jaar) overlijden aan AIDS per jaar wereldwijd
  • in NL zo’n 24.400 mensen met hiv, waarvan er zo’n 130 kind zijn –> hiervan een heel groot deel geadopteerd en geïnfecteerd door de moeder (bijna nooit bij een niet-geadopteerd kind)

→ aantal infecties en doden waren vroeger nog veel hoger

21
Q

Hoe kom je aan een hiv-infectie?

A

90% verticale (moeder op kind) transmissie –> dit is bij moeders die NIET behandeld worden, als de moeder dat wel wordt is er geen infectierisico (bijna 0)

  • <5% tijdens de zwangerschap, 50-80% rond de bevalling, 15-20% door borstvoeding

Overige 10% is door bloedtransfusie (nu eigenlijk nooit), i.v. drugsgebruik, seksuele transmissie of traditionele geneeskunde (bijv. snijden met scheermesjes)

22
Q

Hoe is het leven van een kind met hiv zonder behandeling?

A

Zonder behandeling: heftiger dan volwassenen en veel sneller in de problemen, omdat ze een hele hoge virale load hebben, komt omdat ze heel veel naïeve T-cellen hebben (hier deelt het virus graag in)

  • 15-25% immuunsuppressie <2 jaar
  • 60-70% AIDS < 6 jaar
  • 10-20% AIDS > 6 jaar
    –> bijna allemaal gaan ze in de puberteit dood als ze geen medicatie krijgen aan opportunistische infecties (T-cel niveau is zeer laag op het moment van het krijgen van een andere infectie)
23
Q

Hoe is de transmissie van hiv als mensen een behandeling ondergaan?

A
  • Maand 1-6: start behandeling en nog steeds besmettelijk
  • Maand 7-12: zorgen dat het virus niet-detecteerbaar blijft na de eerste niet detecteerbare test
  • Na 1 jaar: zo lang als het virus niet-detecteerbaar blijft ben je niet besmettelijk (ook niet door seks)
24
Q

Wat is het spectrum van lymfoproliferatieve ziekten?

A

Spectrum tussen reactief (immuunreactie) en maligne (ongecontroleerde groei)
–> ziekte waarbij lymfocyten gaan delen

25
Wat zijn kenmerken van reactieve lymfoproliferatieve ziekten zoals Ziekte van Sjörgen en Ziekte van Pfeiffer op gebied van aard en lokalisatie, klinisch beloop en epidemiologie?
**Ziekte van Sjörgen**: - aard en lokalisatie: ontsteking van speeksel- en traanklieren met polyklonale B-lymfocyten en plasmacellen, vaak zwelling parotisklier - klinisch beloop: jaren –> progressieve droge mond, afname traanproductie, soms gewrichtsklachten, vasculitis - epidemiologie: auto-immuunziekte, vooral vrouwen middelbare leeftijd **Ziekte van Pfeiffer**: - aard en lokalisatie: EBV-gedreven proliferatie en Tc-lymfocyten reactie geeft zwelling van lymfeklieren, lever/milt en evt. leverfunctiestoornissen en T-lymfocytose in het bloed - klinisch beloop: weken/maanden –> zelflimiterend, soms icterus en moeheid - epidemiologie: kinderen en adolescenten –> vergelijkbaar zijn post-transplantatie lymfoproliferatieve ziekte (PTLD) en lymfoproliferaties bij immuungecompromitteerden –> kunnen doorschieten naar maligne ziekte
26
Wat zijn kenmerken van maligne lymfoproliferatieve ziekten zoals CLL, B-/T-lymfocyt non-Hodgkin lymfoom of Hodgkin lymfoom op gebied van aard en lokalisatie, klinisch beloop en epidemiologie?
**CLL:** - aard en lokalisatie: woekering van rijpe B-lymfocyten in beenmerg, bloed en lymfeklieren - klinisch beloop: maanden/jaren –> anemie, vaak infecties door hypogammaglobulinemie en T-lymfocyt stoornissen - epidemiologie: ouderen **B-/T-lymfocyt non-Hodgkin lymfoom:** - aard en lokalisatie: woekering rijpe B-lymfocyten in lymfeklieren en/of perifere lymfoïde organen of organen met chronische ontsteking, kunnen leukemisch worden - klinisch beloop: dagen/weken (Burkitt- en lymfoblastair lymfoom) tot maanden/jaren (folliculair lymfoom) –> symptomen afhankelijk van lokalisatie, productie antilichamen of cytokinen - epidemiologie: zeer divers en afhankelijk per type (>50 typen) **Hodgkin lymfoom:** - aard en lokalisatie: zwelling lymfeklieren door woekering RS-cellen met uitgebreide reactieve componen - klinisch beloop: maanden/jaren –> begint in 1 station maar breidt zich verder uit, soms beenmerg/milt/lever, later koorts en vermagering - epidemiologie: vooral adolescenten –> meer acutere vormen van leukemie in onrijpe B-/T-cellen en chronische vormen in rijpe B-/T-cellen
27
Hoe is de diagnostiek van lymfoproliferatieve ziekten
Met anamnese, LO en laboratorium onderzoek: kijken naar weefsels/cellen m.b.v. histomorfologie, cytomorfologie, immunofenotypering, moleculaire diagnostiek, cytogenetica Benieuwd naar: - zien de cellen/weefsels er afwijkend uit? histo-/cytomorfologie en immunofenotypering - zijn er karakteristieke DNA(/RNA)-afwijkingen? moleculaire diagnostiek of cytogenetica
28
Hoe doe je histomorfologie onderzoek?
Afhankelijk van waar gekeken wordt (bloed/beenmerg/thymus/lymfe) verschillende soorten cellen en zijn andere soorten cellen normaal – uitrijpingsvormen hebben verschillende morfologie en groottes – afhankelijk van compartiment inschatting maken wat normaal is en wat niet
29
Wat is immunofenotypering en wat zijn de immunologische markers?
Aanvullend onderzoek op morfologie met antistoffen die door plasma B-lymfocyten geproduceerd worden – elke cel heeft unieke combinatie oppervlakte-eiwitten en eiwitten in cytoplasma dus door met antistoffen epitopen op te sporen kan gekeken worden in welk ontwikkelingsstadi um een cel zit Immunologische markers (CD-markers): **zie afbeelding!** (kennen voor tentamen) – worden aangetoond m.b.v. flowcytometrie (FSC = grootte cel, SSC = complexiteit cel) – bij B-lymfocyten kijken naar de kappa/labda verdeling, ratio tussen 0,8-2,5 –> bij een tumor delen cellen vanuit 1 individuele cel waardoor vooral 1 type lichte keten ontstaat (monotypie) – speciale markers zijn bijv. CD10 voor Burkitt lymfoom en die kan i.c.m. passende kliniek en monotypie gesteld worden, bijv. CD23 is positief voor CLL maar niet voor mantelcellymfoom (beide positief voor CD5) – hiermee heel precies het stadium van de ziekte te bepalen waardoor patiënt het juiste behandelingsprotocol krijgt
30
Wat is de functie van moleculaire diagnostiek bij lymfoproliferatieve ziekten?
Belangrijk om een diagnose te stellen als kliniek, morfologie en fenotypering onvoldoende doorslaggevend zijn - ook ingezet voor classificatie en prognose: heterogeniteit en verschillen in overleving (via translocatie en mutatie analyses) en het monitoren van de effectiviteit van de therapie Receptoren bouwen op m.b.v. genherschikking –> erg divers waardoor elke individuele lymfocyt verschilt en als dit dus niet zo is dan zijn cellen ontstaan door transformatie, deling of woekering, dit is dus bij tumorcellen het geval (hebben exact dezelfde genherschikking) –> normaal zijn cellen polyklonaal, bij tumoren monoklonaal, er wordt met de PCR-techniek ieder gensegment herkend o.b.v. lengte (fragment analyse) –> geclusterde primers (7 IGHV-families) voor ontwikkeld die op verschillende plaatsen in de sequentie kunnen starten
31
Wat zijn indicaties voor een IG-/TR-klonaliteitsanalyse?
- onderscheid tussen reactief en maligne - diagnostische moeilijkheden: - Ig negatieve B-cel proliferaties, morfologische verdenking folliculair lymfoom maar negatief BCL2, - T-cel lymfomen zoals pT-non Hodgkin lymfoon-NOS, onderscheid M. Hodgkin en ALCL, - onderscheid NK- en T-cel maligniteit - kleine infiltraten: B-non Hodgkin lymfoom in beenmerg, T-lymfocyt LGL - specifieke compartimenten: huid, hersenvocht, glasvocht - lymfoproliferties bij immuungecomprimitteerden (PID of PTLD) - vaststellen van klonale verwantschap: zelfde moment (lymfeklier en beenmerg, stadium 4 vs. tweede tumor) of in de tijd (recidief vs. nieuwe tumor)
32
Wat is de functie van een MRD-analyse?
Monitoring van behandeling (measurable residual dissease) – snelheid waarmee klonen afnemen en mogelijke relapses worden bijgehouden – principe: alle B- en T-cel herschikkingen in de B-/T-cel populatie allemaal amplificeren en sequensen –> hierbinnen zoeken naar de sequentie die bij een bepaalde leukemie hoort –> hierna patiëntengroepen clusteren door te kijken naar de risico’s van MRD-techniek o.b.v. het wel/niet detecteren van cellen –> correspondeert met de kans op een relapse