week 6 FS Flashcards

1
Q

frailty

A

de mate van kwetsbaarheid bij ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat kan veroudering versnellen? (2)

A
  • artherisclerose

- kanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bij welke structuren kan atrofie plaatsvinden? (6)

A
  • spieren
  • skelet
  • hersenen
  • lever
  • nieren
  • hart
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sarcopenie?

A

verlies van spierkracht en spiermassa als direct gevolg van ouderdom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

oorzaken sarcopenie? (4)

A
  • minder beweging
  • testosteron/ groeihormoon werken minder
  • verminderde activiteit van de mitochondriën
  • apoptse van alfamotorneuronen (de witte spiervezels gaan kapot)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gevolgen ouderdom cardiovasculaire systeem? (3)

A
  • afname van de maximale hartfrequentie
  • deel van myocard wordt vervangen door vet en bindweefsel
  • arteriosclerose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ouderdom effect op pulmonale systemen

2

A
  • vitale capaciteit en FEV neme af door (afgenomen elasticiteit longweefsel, atrofie ademhalingsspieren)
  • verminderde diffusie door (afname longcapillairen, toename restvolume)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

effect ouderdom op hersenen (3)

A
  • atrofie lobben en hippocampus (korte termijn geheugen)
  • afname ganglioncellen
  • afname serotonine en dopamine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

effect ouderdom op bindweefsel (4)

A
  • toename crosslinks
  • afname elastine
  • afname proteoglycanen (GAG’s & PG’s)
  • afname calciumfosdaat in bot (osteoporose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

effect ouderdom op nieren (3)

A
  • afname aantal nefronen
  • halvering nierfunctie
  • incontinentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

effect ouderdom op spijsvertering (2)

A
  • verminderde armperistaltiek

- verminderde kwaliteit darmflora

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

nefron

A

de structuur en eenheid die zorgt voor de filtering van het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

glomerulus

A

‘knop’ in de nier die de bloeddruk verhoogt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kapsel van bouwman

A

permeabel, filtraat dat hieruit komt heet voorurine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

voorurine door een buis heen (3 delen)

A
  • proximale tubili
  • lis van henle
  • distale tubili
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat gebeurd er in de 3 delige buis?

A

er vindt reabsorbtie en recretie plaats van afvalstoffen

17
Q

vorming van urine? (3)

A
  • glomerulaire filtratie
  • tubulaire resorptie
  • tubulaire secretie
18
Q

wat gebeurd er bij stress?

A

door stress verhoogt je bloeddruk, dus ook in het kapsel van bouwman. hierdoor vindt er meer filtratie plaats

19
Q

nut van anti diuretisch hormoon?

A

zorgt ervoor dat de bloeddruk verlaagt

20
Q

wat produceert de bijnierschors? (2)

A
  • cortisol (HPA-as)

- aldosteron (resorptie van zout & water)

21
Q

wat produceert de bijniermerg? (2)

A
  • Adrenaline

- Noradrenaline

22
Q

werking aldosteron?

A

stimuleert tubulaire resorptie (water & zout)

23
Q

werking van angiotensine? (2)

A
  • vasoconstrictie (venen & bloedvaten)

- aanmaak aldosteron

24
Q

wat gebeurd er als de bloeddruk te laag wordt?

A

dan wordt er renine aangemaakt (in de nieren) en dat wordt afgegeven aan het bloed. dit activeert het angiotensine (slaapt in het bloed)

25
Q

wat betekend RAAS?

A
  • Renine
  • Angiotensine
  • Aldosteron
  • Streng
    regelt onze bloeddruk als het te laag is