Week 7 Flashcards

1
Q

Wat gebeurt er met het bloed bij hyper- en hypoventilatie?

A

Hyperventilatie: respiratoire alkalose, pH omhoog, pCO2 omlaag, pO2 omhoog

Hypoventilatie: respiratoire acidose, pH omlaag, pCO2 omhoog, pO2 omlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe kun je de locatie van een luchtwegobstructie bepalen met de flow/volume curve?

A

Belemmering op inspiratoire curve: vernauwing zit extrathoracaal

Belemmering op expiratoire curve: vernauwing zit interthoracaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit bestaat het luchtwegmodel?

A

23 generaties:
- 0-16: geleidende luchtwegen
- 17-23: gaswisselingszone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe luidt de wet van Fick?

A

V = A/T∙D_gas∙(P_1∙P_2 )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de belangrijkste 2 factoren voor het ontwikkelen van astma?

A
  • Aanleg
  • Prikkel

BEIDE moeten aanwezig zijn voor astma!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de FEV1?

A

Hoeveel lucht een persoon in 1 seconde uitademt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe bepaal je een flow/volume curve?

A

Spirometrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke 2 soorten immuuncellen spelen grote rol bij de inflammatie bij astma?

A

Th1 en Th2
( Astma Th1-Th2 model)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke 3 soorten astma kunnen we onderscheiden?

A
  • Allergisch astma
  • Obees astma
  • Eosinofiel astma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is COPD?

A

Verzamelnaam voor longaandoeningen die zich kenmerken door chronische respiratoire klachten t.g.v. afwijkingen aan de luchtwegen (progressieve luchtwegobstructie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de systemische effecten van COPD?

A
  • gewichtsverlies
  • skeletspierdysfunctie
  • HVZ
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn kenmerken van longemfyseem?

A
  • zwarte afzetting op de long: teer
  • blaren op de long: elastische vezels kapot, alveoli wordt 1 grote blaas
  • chronische bronchitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de risicofactoren op COPD?

A

Genetisch:
- Alpha-1 antitrypsin deficientie
- MMP12, man>vrouw, etc.

Omgeving:
- Roken
- Luchtvervuiling
- Astma bronchiale
- lagere sociaalecomonische status, gestoorde longgroei, infecties op kinderleeftijd, allergie, luchtweg hyperreactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doet Alpha-1 antitrypsine?

A

Alpha-1 antitrypsine zorgt voor herstel en intact blijven van elastische vezels. Zonder elastische vezels vormen er zich dus blaasjes op de longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waardoor verlies je diffusieoppervlak bij verlies van elastische vezels?

A

De tussenwanden tussen alveoli verdwijnen, waardoor een groepje alveoli samen 1 grote blaas worden. Deze grote blaas heeft veel minder oppervlakte dan alle kleine blaasjes bij elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er met de thorax bij luchtwegobstructie en verminderd alveolair oppervlak?

A

Thorax komt in hyperinflatiestand: tonthorax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke luchtwegweerstanden zijn reversibel?

A
  • chronische ontsteking
  • contractie gladde spiercellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke luchtwegweerstanden zijn irreversibel?

A
  • Vernauwing en fibrose van luchtwegen
  • Destructie alveolaire structuur (kapot = kapot)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem 4 pulmonale gevolgen van COPD

A
  • Afwijkende gaswisseling
  • Mucus hypersecretie (bierglas per dag ophoesten)
  • Pulmonale hypertensie door hypoxemie
  • Exacerbatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is exacerbatie?

A

Het verergeren van symptomen (vooral bij COPD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de symptomen van COPD?

A

Kortademigheid
- progressief en persisterend
- erger bij inspanning

Chronische hoest
- intermitterend
- sputumproductie (en ophoesten)

Piepende ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wanneer moet er spirometrie uitgevoerd worden bij mogelijke patiënt?

A

Als er symptomen en risicofactoren aanwezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat gebeurt er met de FEV1 bij COPD?

A

De FEV1 neemt progressief af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is pre-COPD?

A

Als er sprake is van FEV1/FVC > 0,7 maar er zijn symptomen aanwezig of luchtwegpathologie & RF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is PRISM?

A

Abnormale spirometrie maar FEV1/FVC is normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe wordt COPD het best behandeld?

A
  • Vroege diagnose en stadiumgerichte medicatie
  • Diagnose en behandeling van extrapulmonale verschijnselen
  • Adequate voeding en revalidatie
  • Zuurstof, endoscopische chirurgie, longtransplantatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke stoffen zorgen voor de relaxatie van de terminale bronchiolus?

A
  • B2-agonisten: B2 zorgt voor relaxatie van bronchiolen
  • Muscarine-antagonisten: Muscarine zorgt voor contractie van bronchiolen
28
Q

Wat doen inhalatiecorticosteroïden?

A
  • verbeteren symptomen, longfunctie, QoL en frequentie van exacerbaties
  • verhoogd risico op pneumonie
  • systemische bijwerkingen als gewichtstoename
    (- niet gebruiken als onderhoudsbehandeling)
29
Q

In welke 2 vormen kunnen we luchtwegaandoeningen van elkaar onderscheiden?

A
  • Obstructief: toename weerstand airflow door partiële of totale obstructie van de luchtweg
  • Restrictief: verminderde expansie van longparenchym
30
Q

Welke aandoeningen vallen onder obstructieve luchtwegaandoening?

A
  • COPD: Chronische bronchitis & emfyseem
  • Bronchinctasie
  • Astma
31
Q

Wat voor afwijkingen vallen onder restrictieve luchtwegaandoeningen?

A
  • Mechanische afwijkingen
  • Interstitiële longafwijkingen
32
Q

Welke soorten emfyseem zijn er?

A
  • Centriacinair
  • Panacinair
  • Paraseptaal (distaal acinair)
  • Onregelmatig
33
Q

Wat is er aangedaan bij centriacair emfyseem?

A

Het proximale deel van de acinus (respiratoire bronchiolus) (vaak gepaard met chronische bronchitis)

34
Q

Wat is er aangedaan bij panacinair emfyseem?

A

De gehele acinus, alleen de sepia blijven over

35
Q

Wat is er aangedaan bij parastataal emfyseem?

A

Het distale deel van de acinus

36
Q

Wat verstaan we onder bronchinctasie?

A
  • Secundaire afwijking na infectie/taaislijmziekte/chronische bronchitis
  • Permanente verwijding van de bronchiën
37
Q

Welke pathogenetische processen vinden er plaats bij emfyseem?

A
  • Productie en verminderde controle van zuurstofradicalen
  • Meer macrofagen, CD8+ lymfocyten, neutrofiele granulocyten door ontsteking
    –> ontstekingsmediatoren worden geactiveerd en geproduceerd
  • toename matrix-degraderende enzymactiviteit
  • Disbalans protease-antiprotease systeem
38
Q

Wat verstaan we onder gering emfyseem?

A
  • diameter van de alveolus tot 1mm (oorspronkelijk 0,25mm)
  • oppervlakte alveolus tot 6 mm2
  • verlies van 75% van het longoppervlak
39
Q

Wat verstaan we onder ernstig emfyseem?

A
  • diameter van de alveolus tot 4mm (oorspronkelijk 0,25mm)
  • oppervlakte alveolus tot 1,5mm2
  • verlies van 90% van het longoppervlak
40
Q

Waarom wordt astma per inhalatie behandeld?

A

Lagere dosis nodig, minder systemische bijwerkingen, snelle absorptie, gelijk in longen

41
Q

Welk deel van de longen moet de medicatie bereiken bij een obstructieve longaandoening?

A

Kleine luchtwegen

42
Q

Wat is aerosol?

A

Verzamelnaam voor vloeistofdruppels/colloïdaal mengsel dat zich in een gas bevindt.
–> bijv. salbutamol is medicijn in een gas, dus aerosol

43
Q

Van welke factoren is de bereikbaarheid van de kleine luchtwegen door het aerosol afhankelijk?

A
  • Grootte aerosoldeeltjes
  • Diameter luchtwegen
  • Inspiratiepatroon
44
Q

Hoe druk je de deeltjesgrootte van aerosol uit?

A

MMAD: Mass Median Aerodynamic Diameter

45
Q

Wat gebeurt er met de longdepositie van aerosol bij een hoge flow?

A

Slechtere longdepositie, aerosol verspreid zich minder goed over de longen

46
Q

Noem het grootste nadeel van dosisaerosol (puffer)

A

Heel moeilijk op de juiste manier toe te dienen (hand-mond coördinatie)

47
Q

Welke 4 (inhalatie)toedieningssystemen van medicijnen zijn er voor astma?

A
  • Dosisaerosol
  • Droogpoederinhalatoren
  • Vernevelaars
  • Soft mist inhalers
48
Q

Welke B2-agonisten worden er gebruikt bij symptoombestrijding van obstructieve longaandoeningen?

A
  • Salbutamol
  • Terbutaline
  • Salmeterol
  • Formoterol
49
Q

Welke functie heeft de B2-receptor in de longen?

A

Zorgt voor bronchodilatatie

50
Q

Welke parasympatische receptor speelt een rol bij de bronchoconstrictie/-dilatatie?

A

Muscarine receptor zorgt voor constrictie –> muscarine antagonisten zorgen voor dilatatie

51
Q

Wat zijn de SABA en LABA?

A
  • SABA: Short Acting Beta Agonist
  • LABA: Long Acting Beta Agonist
52
Q

Wat zijn enkele bijwerkingen van beta-agonisten?

A
  • Vasodilatatie –> reflex tachycardie
  • Transpireren
53
Q

Welke M-receptoren zorgen voor bronchoconstrictie (en mucussecretie)?

A

M3-receptoren –> dus M3-antagonisten bij obstructieve longaandoening

54
Q

Wat gebeurt er met de luchtwegen als M2-receptoren worden geblokt?

A

Minder remming van ACh release, dus meer bronchoconstrictie

55
Q

Wat is de bijwerking van M-antagonisten?

A

(licht) verhoogd risico op CVZ

56
Q

Wat is theofylline?

A

Bronchodilatator, remt fosfodiësterase en/of blokkeert adenosine receptoren

57
Q

Wat is de functie van glucocorticosteroïden?

A
  • Ontstekingsremmers –> minder infiltratie van ontstekingscellen en -mediatoren wat leidt tot minder hyperreactiviteit van de longen en een betere longfunctie
  • Verlagen gevoeligheid van bronchoconstrictie receptoren
58
Q

Waarom werken B2-receptoren op lange termijn beter in combinatie met glucocorticoïden?

A
  • Na lange stimulans van de B2-receptoren verdwijnen deze langzaam
  • Glucocorticoïden verhogen B2-receptor dichtheid en corrigeert dus voor het verdwijnen van de receptoren
59
Q

Hoe beïnvloeden glucocorticosteroïden de DNA-transcriptie?

A

DNA bevat Glucocorticoid Responsive Element (GRE) waar de glucocorticoïden aan kunnen binden en zo gentranscriptie reguleren

60
Q

Waarom worden de glucocorticoïden via inhalatie toegediend?

A

Deze toediening is zo lokaal mogelijk in de longen, bij andere toediening worden ook receptoren buiten de longen gestimuleerd wat bijvoorbeeld kan leiden tot verhoging aldosteron –> meer zout en water vasthouden –> hoge bloeddruk

61
Q

Wat is montelukast?

A

Antagonist van cysteïnyl leukotrieen (zorgt voor hyperreactiviteit, bronchoconstrictie etc.)

62
Q

Wat is het voordeel van montelukast tegenover glucocorticoïden?

A

Montelukast kan oraal toegediend worden

63
Q

Hoe zorgen biologicals voor remming van obstructieve longaandoeningen (vooral inflammaties)?

A
  • Biologicals = antilichamen
  • Vangen immunoglobines en interleukines weg die rol spelen bij bijv. astma
64
Q

Noem 3 biologicals die gebruikt kunnen worden bij de bestrijding van astma?

A
  • Olmalizumab: vangt IgE weg
  • Mepoliumab: vangt IL-5 weg
  • Dupilumab: vangt IL-13 en IL-4 weg
65
Q

Wat zijn de voordelen van droogpoederinhalatoren t.o.v. dosisaerosol?

A
  • Geen drijfgas nodig
  • Weinig coördinatie nodig –> wordt dus beter uitgevoerd
  • Grote geneesmiddelstabiliteit
66
Q

Wat zijn de nadelen van droogpoederinhalatoren t.o.v. dosisaerosol?

A
  • kan niet <7 jaar
  • Inhalator zorgt voor weerstand luchtflow