Week 8 Flashcards

1
Q

Hoe lang is 1 nefron?

A

±50 mm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn podocyten?

A

Cellen op glomerulaire capillairen die capillairen (deels) isoleren, vormt met pedicellen de viscerale laag van een glomerulaire capillair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn mesangiumcellen?

A
  • Cellen in de glomerulus die de basis vormen van de glomerulus (30-40%).
  • Reguleren de hydrostatische druk in glomerulus d.m.v. contractie/dilatatie
  • Fagocytose van moleculen in het GBM
  • Immuunregulatie cytokines
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het GBM?

A

Glomerulair BasaalMembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke stoffen bestaat het GBM?

A
  • Collageen IV
  • Laminine
  • Proteoglycanen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe vormen de stoffen in de GBM voor een barrière voor transport?

A
  • Collageen IV + Laminine: fysieke barrière, grootte exclusie
  • Proteoglycanen: zorgen voor negatieve lading GBM –> ladingsbarrière, negatief geladen deeltjes passeren nauwelijks
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is er bijzonder aan het endotheel van de glomerulus?

A

Het endotheel is gefenestreerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar aan kun je de PT op een HE kleuring herkennen?

A

Heel roze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoeveel procent van de H2O + ionen reabsorptie vindt er plaats in de PT?

A

±60%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er als er urine buiten het urogenitaalstelsel in het interne milieu terecht komt?

A

Lichaam ziet urine als lichaamsvreemde stof –> ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het urotheel?

A

De slijmlaag aan de binnenkant van de urinewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoeveel liter voorurine produceren de nieren per dag?

A

180 L, waarvan dus 178 L wordt gereabsorbeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem enkele symptomen van nierinsufficiëntie

A
  • Oedeem
  • Dyspnoe
  • Vermoeidheid
  • Misselijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Met welke klaring kun je de GFR bepalen?

A

Creatinine klaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is creatinine?

A

Afvalstof van spieren na inspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de normaalwaardes van de GFR?

A

110-120 ml/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is hemodialyse?

A

Bloed filtreren d.m.v. een kunstnier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is er verstoord bij diabetes type I?

A

Onvoldoende insuline productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is er verstoord bij diabetes type II?

A

Onvoldoende werking van geproduceerd insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem een aantal symptomen van diabetes?

A
  • Vermoeidheid
  • Spierzwakte
  • Polyurie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom treedt er polyurie op als gevolg van diabetes?

A
  • Door verminderde werking/hoeveelheid insuline treedt er hyperglycemie op
  • De overtollige glucose in het bloed wordt uitgescheden door de urine terwijl de urine normaal gesproken geen glucose bevat
  • De glucose in de urine houdt water vast wat leidt tot minder terugresorptie van water in de nieren –> polyurie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke transporteiwitten zijn (hoofd)verantwoordelijk voor de reabsorptie van glucose in de nieren?

A
  • SGLT1 en SGLT2 (secundair actief, apicaal)
  • GLUT1 en GLUT2 (passief, basolateraal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het voornaamste verschil tussen SGLT1 en SGLT2?

A
  • SGLT1: glucose co-transport met 2 Na+
  • SGLT2: glucose co-transport met 1 Na+
  • Door dit verschil kan SGLT1 hoger energetisch transport bemiddelen en zo ook meer glucose transporteren
  • Daarnaast komt SGLT2 alleen voor in de nieren, SGLT1 komt ook voor in de darmen
24
Q

Wat is de drijvende kracht voor glucosetransport in de nieren?

A
  • Voorurine bevat hoge [Na+] –> Na+ wil uit de voorurine door hoge concentratie in urine en lage concentratie in cellen.
  • Na+ gaat cel in via SGLT1/SGLT2 waardoor glucose ook getransporteerd wordt
25
Q

Wat gebeurt er met de druk in een glomerulaire capillair bij contractie van de afferente/efferente glomerulaire arteriole?

A
  • Constructie afferent: lagere druk en flow –> lagere GFR
  • Constructie efferent: hogere druk en flow –> hogere GFR
26
Q

Wat is er opvallend aan de druk in een glomerulaire capillair?

A

Druk is vrijwel constant

27
Q

Wat is de filtratiebarrière?

A

Het membraan tussen podocyten

28
Q

Welke factoren in de filtratiebarrière zorgen voor de selectiviteit van stoffen?

A
  • Nephrine: eiwit dat podocyten bij elkaar houdt
  • Glycoproteïnen: zijn negatief geladen, verzorgen ladingsselectiviteit
  • Membraan verzorgt grootte selectiviteit
29
Q

Hoe bereken je de klaring van een bepaalde stof?

A

Klaring = Ux * V / Px

  • Ux = concentratie in urine
  • V = volume urine per tijdseenheid
  • Px = concentratie in plasma
30
Q

Wat is de RPF?

A

Renal Plasma Flow, staat gelijk aan PAH-klaring

31
Q

Hoe wordt de renale bloedflow gereguleerd?

A
  • Hoge druk leidt tot automatische constrictie
  • Door reflexmatige vasoconstrictie blijft de flow tussen 80 mmHg en 180 mmHg bloeddruk ongeveer gelijk
32
Q

Wat doet de macula densa?

A

Meet de distale flow en de [NaCl] en geeft Renine af als deze te laag zijn

33
Q

Hoe bereken je de (urine)excretie van een stof?

A

Filtratie - Reabsorptie + Secretie = Excretie

34
Q

Hoeveel glucose wordt er normaal gesproken geëxcreteerd?

A

niks

35
Q

Vanaf welke waarde plasma[Glc] is de maximale reabsorptiecapaciteit bereikt en vindt er glucose-excretie plaats?

A

± 15 mM

36
Q

Wat is splay en wat zijn de oorzaken van splay?

A

Splay = variatie reabsorptie/secretie tussen individuele nefronen
Wordt veroorzaakt door:
- single nefron GFR
- verschillende stroomsnelheden van tubulaire vloeistof
- verschillende aantallen transport eiwitten in nefronen

37
Q

Hoeveel plasma-eiwit worden er dagelijks geëxcreteerd?

A

± 30 mg

38
Q

Bij welke waarde geëxcreteerd plasma-eiwit is er sprake van proteïnurie?

A

> 300 mg/dag

39
Q

Hoe worden gefiltreerde eiwitten gereabsorbeerd?

A
  • Eerst partiële extracellulaire afbraak
  • Dan vindt er endocytose van het eiwit plaats
  • Eiwit wordt d.m.v. lysosomen intracellulair afgebroken
  • Aminozuren worden basolateraal weer losgelaten
40
Q

Welke transport eiwitten zorgen voor de transport van organische stoffen?

A
  • OAT: organic anion transporters
  • OCT: organic cation transporters
41
Q

Wat is er opvallend aan de osmolariteit van de urine in de PT en de osmolariteit in het plasma?

A

Die blijven vrijwel gelijk

42
Q

Welke 3 soorten proteïnurie zijn er?

A
  • Tubulair: <2 g/dag, laag MW eiwitten
  • Overloop: <2 g/dag, laag MW eiwitten
  • Glomerulair: >3,5 g/dag, hoog MW eiwitten
43
Q

Wat zijn metabolieten?

A

Organische tussen- of eindproducten van stofwisseling

44
Q

Wat is de SN-GFR?

A

Single Nefron Glomerular Filtration Rate

45
Q

Noem 4 oorzaken van abnormale excretie van metabolieten

A
  • Verhoogde plasmaspiegels
  • Verhoogde SN-GFR
  • Genetische afwijkingen in transporteiwitten
  • Fanconi’s syndroom
46
Q

Wat is OA- en OC+?

A
  • OA- = Organisch Anion
  • OC+ = Organisch Kation (Cation)
47
Q

Waardoor ontstaat er competitie voor secretie tussen verschillende OA-‘s en OC+’s in de nieren?

A

Beperkte OAT’s en OCT’s in de tubuli

48
Q

Waar in een nefron vindt de secretie van organische stoffen plaats?

A

Laat proximaal

49
Q

Waarvoor is de competitie voor secretie tussen OA-‘s en OC+’s voordelig?

A

Verhoogd de biologische werkzaamheid van geneesmiddelen

50
Q

Welke rol speelt α-ketoglutaraat^2- in de secretie van OA’s?

A
  • Co-transport met 3 Na+ van interstitium naar intracellulair
  • Exchange met 1 OA-: OA- naar intracellulair, α-ketoglutaraat naar interstitium

–> allebei dus basolateraal

51
Q

Wat is hematuria?

A

Bloed in de urine

52
Q

Wat is een VCG?

A

Voiding CystoGram
- Röntgenstraling
- Catheter ingebracht in urinewegen
- Indicatie van VUR: Vesico Urethrale Reflux (onverversd urine)

53
Q

Wat is pyelonefritis?

A

Nierbekkenontsteking

54
Q

Wat is Hydro-uretronefrosis?

A

Verhoogde dilatatie van urether en verzamelsysteem van de nier

54
Q

Wat is Hydro-uretronefrosis?

A

Verhoogde dilatatie van urether en verzamelsysteem van de nier

55
Q

Wat doet contrastvloeistof bij een CT?

A

Maakt betreffende structuur denser, waardoor het witter kleurt (wel oppassen voor contrastallergie)

56
Q

Wat is koliekpijn?

A

Hevige verkrampende aanvalsgewijze pijn