Week 7 Flashcards

(9 cards)

1
Q

Soorten verloop: initiatief

A
  • Natuurlijk verloop: stop door externe reden als pensioen, arbeidsongeschiktheid of overlijden. Bij pensionering is dit voorspelbaar.
  • Vrijwillig verloop: eigen keus. Kan veel verschillende oorzaken hebben.
  • Onvrijwillig verloop: werkgever neemt initiatief. Veel mogelijke oorzaken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Soorten verloop: impact op de organisatie

A
  • Functioneel verloop: vertrek komt organisatie ten goede.
  • Disfunctioneel verloop: negatief effect op de organisatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Soorten verloop: beheersbaarheid

A
  • Vermijdbaar verloop: had voorkomen kunnen worden.
  • Onvermijdbaar verloop: nauwelijks beïnvloedbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kosten uitstroom

A
  • Verloopkosten: objectief (kosten voor vacatureplaatsing, selectietijd en sollicitatiegesprekken, administratieve verwerking en exitgesprekken, inwerktraject en productiviteitsverlies, ontslagvergoeding of contractafloop.) en subjectief (verminderde motivatie of betrokkenheid bij het team, verlies informele kennis en cultuurdragers, reputatieschade werkgever.)
  • Retentiekosten: objectief (salarisverhoging, opleidings- en ontwikkelingskosten, kosten voor flexibiliteit of thuiswerkinrichting) en subjectief (behoefte waardering, autonomie en zingeving, persoonlijke band met collega’s of leiderschap, ruimte voor feedback en psychologische veiligheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Boomerang medewerkers

A

Komen terug na vertrek. Factoren die de effecten van boomerang transitie bepalen:
- Temporal gap: tijd tussen vertrek en terugkeer. Als deze lang is kan er verlies van kennis zijn en als deze kort is kan het zijn dat de spanningen er nog steeds zijn.
- Similarity: mate waarin nieuwe situatie lijkt op de oude. Als dit hoog is dan is er een vlottere terugkeer. Frustraties kunnen dan wel sneller terugkomen.
- Familarity: mate waarin medewerker zich vertrouwd voelt met de organisatie. Als dit hoog is dan is hij bekend met de manager en het team. Dit kan ook nadelig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uitstroommanagement

A

Bestaat uit twee facetten:
- Retentiemanagement
- Correct afhandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Retentiemanagement

A

Inspanningen die een organisatie levert om bekwame en waardevolle medewerkers te behouden en aan zich te binden. 2 vormen:
- Reactief retentiebeleid: feitelijk verloop in kaart brengen. Hierbij is alleen het percentage te algemeen. Je moet ook kijken naar oorzaken. Dit moet vergeleken worden met het optimaal uitstroompercentage: wat wil de organisatie?
- Proactief retentiebeleid: algemene tevredenheid meten d.m.v algemene tevredenheidsvragenlijst, gerichte interventies of concurrentiebeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom nemen mensen ontslag? 2 factoren

A
  • Push factoren: weggeduwd worden uit de organisatie.
  • Pull factoren: ergens anders aangetrokken worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Correct afhandelen

A

Hoe je mensen laat vertrekken zegt net zo veel over je organisatie als hoe je ze ontvangt.
- Respecteren tot de laatste dag
- Aandacht voor afscheid en erkenning
- Exitgesprek
- Ambassadeurschap: deur op een kier houden en hou contact.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly