Week 8 Flashcards

1
Q

Welke klachten/symptomen zal een patiënt met nierziekte hebben en welke nierfunctie hoort daarbij?

A

Klachten als: oedeem (toegenomen extracellulair volume), dyspnoe, vermoeidheid en misselijkheid
Echter beginnen deze klachten vaak pas bij een nierfunctie van 30 ml/min (30%) terwijl 100-120 ml/min normaal is (100%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 2 testen wordt er uitgevoerd om een nierfunctiestoornis te herkennen?

A

Creatinineklaring: Er wordt altijd gekeken naar het serum creatinine gehalte (creatinine is een afvalproduct van je spiermetabolisme (bij een constante spiermassa altijd gelijk en wordt uitgescheiden door de nieren)) –> met een formule de kun je de klaring uitrekenen in ml/minuut (hoeveel uitgescheiden bij bepaalde hoeveelheid bloed) die gelijk is aan de GFR (glomulaire filtratie druk) –> normaal zo’n 100-120 ml/minuut (=100%)

Proteïnurie: bij een nierziekte kunnen eiwitten in de urine lekken, deze kun je meten met een dib stickje –> plastic strookje met chemicaliën die gevoelig zijn voor verschillende stoffen (glucose, ketonen, eiwitten, ect.) en van kleur veranderen als ze er mee in contact komen –> kleur geeft een maat voor hoeveelheid concentratie van de stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de rol van de nieren op hypertensie?

A

Nieren spelen belangrijke rol in de bloeddrukregulatie door het RAAS-systeem
De nier wilt graag voldoende nier doorstroming en het GFR zal op peil gehouden moeten worden bij een lage bloeddruk –> gebeurt door RAAS, deze kan de bloeddruk verhogen
Hypertensie kan komen door een te grote natriumconcentratie –> zorgt het dat vocht wordt vastgehouden –> secundaire hypertensie (ten gevolge van iets dat we kennen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de beperkingen van een hemodialyse patiënt?

A
  • 3 maal 4-5 uur per week dialyse (tijdsintensief)
  • 3 maal per week 2x wachten op een taxi
  • Vochtbeperking (drinken wat ze uitplassen + 500-700 ml)
  • Eiwitbeperking, Na, K en fosfaat beperking
  • Bloeddrukverlagende medicatie slikken
  • Fosfaatbinders, vitamine B-C-D, bloedverdunners en erytropoëtine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurt er bij een niertransplantatie en wat zijn de belangrijkste kenmerken?

A

Donornier (van hersen- of hartdood of levend persoon) wordt bij de patiënt ingebracht (zie afbeelding)
- Donornier kan tot zo’n 60-70% functioneren
- Wel grote kans op infecties, tumoren of kwaadaardige aandoeningen
- Donornier wordt lager neergezet –> anders erg ingrijpende operatie en ook is de urineleider niet lang genoeg om in zijn geheel mee te transplanteren (want deze krijgt bloedvoorziening van de nieren en de blaas)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de kenmerken van het tubulaire natrium transport?

A
  • Op vrijwel elke plek wordt natrium gere-absorbeerd (vooral onder
    invloed van het RAAS-systeem)
  • Wat je stroom opwaarts doet, heeft invloed op stroom afwaarts –>
    belangrijk om te kijken waar je in het nefron zit en of je in of buiten de
    cel zit (+ aan welke kant het bloed en aan welke kant de urine zit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uit welke onderdelen is de nier opgebouw

A
  • Cortex/schors: buitenkant, filtratie door glomeruli (vaatkluwen in de
    nier)
  • Merg: binnenkant, verzamelbuizen en lis van Henle (reabsorptie
    voorurine), donker van kleur, bestaat uit piramides of lobben met een
    papil (overgang van piramide naar calyx)
  • Calyx: kleine en grote, soort kelk waar urine wordt opgevangen uit de
    papil voordat het naar de nierbekken gaat
  • Perianale vet: bescherming van nieren
  • Pyelum/Nierbekken: komt de urine uit de calyx major op uit en vanuit
    hier kan het in de ureter stromen
  • A. en v. renalis: voor de bloedvoorziening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functie van de nieren?

A
  • Filtratie en secretie van afvalstoffen uit het bloed
  • Regulatie van water en zout huishouding (bloeddruk en zuur-base
    balans)
  • Hormoon productie (renine, erythropoetine en activatie vitamine D3)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de nefronen en hoe zijn ze opgebouwd?

A
  • Functionele units van de nieren: zorgen dat 180 liter voorurine wordt
    teruggebracht naar 1-1,5 liter urine
  • Zitten in het corticale gedeelte van de nier
  • Opgebouwd uit: glomerulus - kronkelende en rechte proximale
    tubulus - dunne dalende lis van Henle - dikke opstijgende lis van
    Henle - juxtaglomerulaire apparaat (feedback punt) - kronkelende
    distale tubulus - verzamelbuis
  • Ongeveer 1.000.000 nefronen per nier met een lengte van 50 mm per
    stuk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een glomerulus, hoe loopt het bloed er door heen en waar vindt de terugkoppeling plaats?

A

Filtratie unit van het nefron
- Per nier ong. 1.000.000 glomeruli met een totale lengte van 13 km aan glomerulaire capillairen
- Bloed komt binnen via afferente arteriole –> capillairen in glomerulus waar het in de ruimte van Bowman/capsulaire ruimte komt –> na filtratie gaat de urine de proximale tubulus in
- Bij de afferente en efferente arteriolen loopt een stukje distale tubulus en daar zit de macula densa aan de kant van de arteriolen (deel van juxtaglomulaire apparaat) (–> deze meet NaCl in urine en kan hierdoor filtratie aanpassen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Uit welke verschillende cellen bestaat de glomerulus?

A
  • Endotheelcel: bekleedt de capillair, grote fenestrae waar kleine
    cellen door kunnen, negatief geladen (–> negatief geladen deeltjes
    kunnen moeilijker door basaalmembraan)
  • Glomulaire basaalmembraan: onder het endotheel, bestaat uit
    collageen IV en lamine (–> zorgen samen voor fysieke barrière) en
    proteoglycanen (–> hierdoor negatieve lading basaalmembraan),
    alleen moleculen < 10 nm of 70 kDa kunnen passeren
  • Podocyten: aan de buitenzijde van het basaalmembraan,
    bekleedt glomerulaire basaalmembraan met tentakels –> begrensde
    capillairen, het slit diaframa zorgt dat geen grote eiwitten in de urine
    terecht komen
  • Mesangiale cellen: centrale cellen, geven stevigheid aan de
    glomerulus, reguleren hydrostatische druk door contractie (reageert
    op angiotensine), kan endotheline maken (–> verkleint
    afferente/efferente arteriolen), fagocytose van immunoglobuline
    complexen en regulatie van cytokines tijdens ontstekingsprocessen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de functie van de proximale tubulus?

A
  • Re-absorptie: 60% H2O en ionen, glucose, mineralen, aminozuren,
    vitaminen en eiwitten (< 70 kDa) (–> gereabsorbeerde stoffen worden
    opgenomen door peritubulaire capillairen)
  • Secretie van organische ionen: choline en creatine
  • Metabolisme van vitamine D
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe is de microscopische opbouw van de proximale tubulus?

A

Hoogcylindrisch epitheel met microvilli
- Microvilli: GEEN trilharen, zorgen voor vergroting van het oppervlak voor resorptie van voorurine,
- Cellen: geen duidelijke omgrenzing, wel centraal gelegen kern met heel veel mitochondriën (–> hierdoor donkerder gekleurd cytoplasma) voor energie,
- Proximale tubulus is langer dan distale tubulus –> op histologische doorsnede meer proximale tubulus zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er in de lis van Henle, waaruit bestaat het en hoe ziet het eruit

A

In het dalende deel H2O reabsorptie en in het stijgende deel NaCl reabsorptie
Is vrij dun en bestaat uit kleine kubische cellen
Verschil tussen capillair en lis van Henle is geen aanwezigheid van rode bloedcellen in de lis van Henle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is en wat gebeurt er in de distale tubulus?

A

Volgt na de lis van Henle, tussen het juxtaglomerulaire apparaat tot aan de verzamelbuis, kleinere buizen met kubisch epitheelcellen zonder microvilli en regelmatig verdeelde kernen (lijkt op een kralenketting)
Er is reabsorptie van NaCl (–> daarmee regulatie waterbalans), secretie van H+ en NH4+ (–> regulatie zout-water balans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is en wat gebeurt er in de verzamelbuis?

A

Hier verzamelt het urine zich
Verzamelbuizen hebben hele duidelijke celmembranen, geen microvilli en zijn net iets groter dan een distale tubuluscel
Er vindt reabsorptie van H2O en NaCl plaats en secretie van zuren en absorptie van HCO3-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het juxtaglomerulaire apparaat (JGA), waar bestaat het uit en wat doet het?

A

Belangrijke rol in de regulatie van de water-zout balans
Bestaat uit: macula densa (in distale tubulus), twee arteriolen en juxtaglomerulaire cellen
Functie: regulatie glomerulaire filtratie druk, productie hormoon renine (–> activeren RAAS-systeem) en regulatie van de renale doorstroming en bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe ziet de ureter eruit en hoe is deze opgebouwd?

A

Lijkt een beetje op een vat, bestaat uit 3 lagen:
1. Mucosa: binnenbekleding is urotheel
2. Muscularis: erg dik en werkt pulserend, zodat urine naar de blaas wordt geleid (–> anders kans op ontsteking)
3. Adventitia: buitenzijde, met vaten en zenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe ziet de urineblaas eruit en waaruit is deze opgebouwd?

A

Opgebouwd uit 4 lagen:
1. Urotheel: meerijig hoog-cylindrisch epitheel (ong. 7 lagen) met daar bovenop paraplucellen die beschermen tegen zuur in de urine
2. Lamina propria: onder urotheel, losmazig bindweefsel met vaatjes en soms spiervezels (onderdeel van muscularis mucosae), rijk doorbloed gebied
3. Musculus detrusor (m. propria): zorgt voor de lediging van de blaas
4. Perivesicaal vetweefsel: helemaal aan de buitenkant

20
Q

Welke kleuringen zijn er om biopten te bekijken bij de macroscopie van de nieren?

A
  1. H&E-kleuring: haematoxyline en eosinofiele kleuring,
  2. PAS-kleuring: periodic acid-Schiff kleuring met diastase kleuring,
    kleurt glomeruli beter aan door betere aankleuring
    basaalmembranen
  3. Jones/zilver kleuring: basaalmembranen worden heel donker
    aangekleurd, hierdoor zijn kleine afwijkingen goed te zien (intima ook
    goed zichtbaar)
21
Q

Wat is de glomerulaire filtratie?

A

Filtratie vindt plaats door drukverschillen (drukverschil = netto filtratiedruk) die in tegengestelde richting werken:
- Hydrostatische drukken: aan de ene kant de druk in de capillairen door de bloeddruk en aan de andere kant de druk in het glomerulaire interstitium (Bowman ruimte) –> tweede druk is kleiner, dus vindt er filtratie plaats
- Colloïd osmotische drukken: aantrekkende kracht van eiwitten in het bloedplasma, deze trekt het water weer naar binnen (de bloedbaan in)

22
Q

Hoe is het drukverloop in een glomerulaire capillair?

A

Ligt tussen 2 arteriën (niet 2 venen), daarom is het drukverval over de capillair heel erg gering (je wilt namelijk geen reabsorptie)
- Hydrostatische druk is veel groter –> meer filtratie (groot verschil tussen de drukken)
- Vasoconstrictie afferente arteriole: druk neemt af, GFR neemt af, renale bloedflow neemt af (daling weerstand) en RPF (renale plasma flow) neemt af (en een lage flow zorgt voor afname GFR)

23
Q

Hoe ziet de glomerulaire filtratie barrière eruit, waaruit is deze opgebouwd en hoe werkt het?

A

Vanuit de capillair beredeneerd:
- Eerst een laag endotheelcellen: bevat fenestrae (gaten) op het endotheeloppervlak zitten glycocalyx (negatief geladen glycoproteïnen) die negatief geladen eiwitten tegenhouden (ladings-selectiviteit)
- Daarna het glomerulaire basaalmembraan: gemaakt van eiwitketens
- Als laatst de epitheelcel (podocyt): grijpen met hun tenen in elkaar en tussen de verschillende voetcellen zit een klein membraan: filtratie slit dat bestaat uit nefrine eiwitten, hier vindt grootte selectie plaats.

24
Q

Wat is klaring, wat is de formule en wat kun je met de formule?

A

Hoeveelheid plasma die in een gegeven tijd volledig wordt ontdaan van een bepaalde stof weergegeven in ml/minuut –> Als een stof alleen wordt gefiltreerd, niet gesecerneerd/gereabsorbeerd, is de klaring gelijk aan de GFR

Klaring stof x = GFR = (U_x * V) / P_x (= ml/minuut)
U_x = urineconcentratie
V = urine volume per tijdseenheid
P_x = plasma concentratie

Omschrijven naar GFR * P (hoeveelheid gefiltreerde stof) = U * V (hoeveelheid uitgescheiden stof)

25
Q

Wat is het voordeel van creatine gebruiken bij een klaring?

A
  • Lichaamseigen stof
  • Komt vrij als afbraakproduct van spieren
  • Uitscheiding is per 24 uur constant
  • Ongeacht goede/slechte nierfunctie, er is altijd evenveel creatinine in
    het bloed (mits er geen steady state is: productie blijft altijd constant,
    maar door een aandoening kan de excretie veranderen –> uiteindelijk
    nieuw evenwicht waarbij productie = excretie maar met een hogere
    creatinine concentratie)
  • Plasma concentratie wordt in de praktijk vaak gebruikt als nierfunctie:
    echter is GFR niet gelijk aan de klaring van creatinine, want er is altijd
    een beetje secretie: de relatie tussen GFR en plasma creatinine
    concentratie is omgekeerd evenredig verband
26
Q

Hoe is de verdeling van de bloedstroom in de nier en met welke klaring is deze RPF (renale plasma flow) te bereken?

A

Nieren krijgen zo’n 25% bloed van het hart (ontzettend veel), grootste gedeelte gaat naar de schors (zie afbeelding) waar alle glomeruli zitten, in het merg is de bloedflow laag om urine te kunnen concentreren
PAH klaring = RPF, want voor deze stof vindt zowel filtratie als secretie plaats

27
Q

Hoe wordt de regulatie van de GFR vormgegeven?

A

Regulerende factoren:
- Autoregulatie net als in ieder andere arterie (arterie onder druk gaat contraheren om het eindorgaan te beschermen –> weerstand aanpassen): hierdoor kan over een grote range van bloeddrukken de renale bloed flow ongeveer gelijk blijven (en dus onafhankelijk van de bloeddruk zijn)
- Juxtaglomerulaire apparaat: de macula densa meet voortdurend de NaCl concentratie in de urine, bij een te laag gehalte wordt het RAAS geactiveerd → er wordt renine gevormd → agiotensine II en aldosteron gevormd → dit zorgt voor meer Na-reabsorptie, hogere BP en efferente vasoconstrictie → toename GFR
- Tubuloglomerulaire feedback: omgekeerde van RAAS, beschermt de nier tegen schade bij een te hoge GFR, cellen maken adenosine wat zorgt voor vasoconstrictie in de afferente arteriole

28
Q

Welke functie heeft het RAAS-systeem op korte, lange en zeer lange termijn op de regulatie van de GFR?

A
  • Korte termijn: vasoconstrictie door omzetting naar angiotensine II
  • Lange termijn: regulatie extracellulair volume d.m.v. de hoeveelheid
    natrium in het lichaam te reguleren
  • Zeer lange termijn: aldosteron heeft een remodellerend effect –>
    hypertrofie hart
29
Q

Wat wordt bedoeld met de tubuloglomerulaire balans?

A
  • Bestaat voor een deel uit de tubuloglomerulaire feedback
  • Als de GFR ↑ → meer filtratie → colloïd osmotische druk neemt toe → de arteriole uit de glomerulus gaat daarna door naar de tubuli, dus bij veel filtratie is de druk in de capillairen lagen → capillairen staan meer in neiging tot rebasorbtie → dus de capillairen die dan bij de tubuli komen reabsorberen dus weer meer.
    Dus meer filtratie → meer reabsorbtie
30
Q

Wat kun je met een X-ray van de buik m.b.t. de nieren (indicatie, contra-indicatie en limitaties)?

A

Nieren zeer slecht zichtbaar, soms een contour, nierstenen wel goed zichtbaar (kunnen soms ook stolsels in de blaas zijn)
- Indicatie: aspecifieke klachten, verdenking of follow-up op nierstenen
- Contra-indicatie: gebruik van schadelijke röntgenstraling
- Limitaties: (nieren) ureter en blaas zijn niet (goed) zichtbaar

31
Q

Wat kun je met een echto m.b.t. de nieren (indicatie, contra-indicatie en limitaties)?

A
  • Indicatie: geen ioniserende straling (niet schadelijk), lage kosten,
    apparaat makkelijk mee te nemen, makkelijk voor screening te
    gebruiken en als de patiënt niet te veel vet heeft geeft het hele goede
    anatomische structuren (piramides zichtbaar als zwarte holtes, cortex
    als grijs vlak en karakteristieke schaduw van nierstenen door
    weerkaatsen van al het ultrageluid)
  • Contra-indicatie: geen voor nieren, ureter en blaas, wel dat je niet
    door lucht kunt kijken en dus niet naar botten, lucht houdende
    structuren of mensen met obesitas kunt kijken
  • Limitaties: persoon die de echo bekijkt bepaalt de diagnose,
    gevoeliger voor fouten in menselijk handelen (eerder bij onervaren
    arts) en het duurt best even
32
Q

Wat kun je met een mictiecystogram (MCG)/ voiding cystogram (VCG) m.b.t. de nieren (indicatie, contra-indicatie en limitaties)?

A

Katheter in urethrae inbrengen tot de blaas, hier ballon opblazen zodat urine niet via de urethrae weg kan lopen, dan contrastvloeistof in urine in de blaas inspuiten en röntgenfoto maken
- Indicatie: snelle en goedkope manier om VUR te zien (vesico ureterale reflux: urine die terugloopt naar de nier)
- Contra-indicatie: schadelijke röntgenstraling
- Limitaties: het inbrengen van de katheter kan niet prettig voor de patiënt zijn

33
Q

Wat kun je met een CT m.b.t. de nieren (indicatie, contra-indicatie en limitaties)?

A

Werkt met röntgenstraling en vormt een door de computer bewerkt beeld zodat er een reconstructie in alle richtingen is, kan ook i.c.m. een intraveneus contrastmiddel
- Indicatie: heel erg snel (5 sec. voor buikopname), ook voor mensen met obesitas, kan bij kanker of preoperatieve evaluatie ook gebruikt worden
- Contra-indicatie: schadelijke röntgenstraling (hogere stralingsdosis dan X-thorax), kans op een allergie voor het contrastmiddel en mensen met een nierinsufficiëntie mogen geen contrast (nefrotoxisch)
- Limitaties: een patiënt > 300kg is te zwaar

34
Q

Wat zijn de nierfluxen per 24 uur en wat betekenen begrippen als excretie, reabsorptie en secretie?

A

Per dag 180 liter gefiltreerd, en 178-179 gereabsorbeerd

Excretie: wat je uiteindelijk uit plast, resultante van filtratie - reabsorptie + secretie –> organische stoffen niet goed gefiltreerd (niet goed oplosbaar en gebonden aan eiwitten)
Reabsorptie: selectieve terugname uit het filtraat van nuttige stoffen naar de bloedbaan, zoals glucose, aminozuren, Pi, bicarbonaat, zout en water
Secretie: selectief afgeven van organische stoffen aan het filtraat, zoals afvalstoffen en geneesmiddelen

35
Q

Welke manieren van transport zijn er bij de proximale tubulus voor reabsorptie of secretie?

A
  • Paracellulair transport: transport tussen cellen en tight junctions
    door, stoffen moeten basaal laterale zijde en apicale zijde cel
    passeren, geen selectief transport (Cl-ionen doen het d.m.v. diffusie,
    bij water is het osmotische diurese en Ca, Mg, en K volgen het water
    ‘solvent drag’)
  • Transcellulair transport: transport dwars door 2 celmembranen
    heen (moet dus basolateraal- (richting bloedbaan) en apicaal (richting
    filtraat) membraan passeren), selectief transport dat in beide
    richtingen kan
36
Q

Wat is en waarvoor is het peritubulaire capillaire netwerk?

A

Efferente arteriolen splitst na glomerulus: 90% bloed naar tweede (peritubulaire) capillaire netwerk, 10% via merg naar de vene
Functie: proximale tubulaire cellen van bloed te voorzien –> meeste reabsorptie vindt hier plaats en daarvoor is veel energie en dus zuurstof nodig. Ook wordt 2/3 van het vocht terug gehaald naar het bloed en dit moet ook afgevoerd worden

37
Q

Hoe vindt de glucose reabsorptie in de proximale tubulus plaats?

A

Gekoppeld aan reabsorptie van natrium door natrium symporter (SGLT) (secundair actief) in apicale membraan door natrium gradiënt Natrium neemt glucose mee de cel in.
- Natrium gradiënt: ontstaat door Na/K pomp (primair actief en elektrogeen) in basolaterale membraan die de [Na] laag houdt –> hierdoor natriumgradiënt over apicale plasmamembraan
* Kalium dat zich door de Na/K pomp ophoopt in de cel wordt via een basolateraal membraan afgevoerd
- Water volgt het glucose transport passief paracellulair en transcellulair (aquaporines in het apicale en basolaterale membraan)
- Glucose carrier (GLUT2): in basolaterale membraan, voert glucose passief af (anders opbouw [glucose] in de cel)

–> Glucosetransport afhankelijk van concentratiegradiënt

38
Q

In welke 2 vormen komt de natrium glucose symporter voor in de proximale tubulus en wat is het verschil?

A

SGLT2: transporteert 1 natrium en 1 glucose, goedkoper transport, in het eerste deel v.d. proximale tubulus (S1) –> hier hoeft nog minder sterk tegen het gradiënt in gepompt te worden (concentratie glucose in interstitium nog vrij laag) –> minder energie nodig
SGLT1: transporteert 2 natrium en 1 glucose, in het laatste deel (S3) v.d. proximale tubulus –> energie van 2 natriumionen nodig om glucose naar het interstitium te pompen (glucose concentratie daar veel hoger)

39
Q

Wat is ‘splay’, waardoor wordt het veroorzaakt en hoe is het zichtbaar in een grafiek?

A

Effect van variabiliteit tussen verschillende nefronen: sommige laten eerder glucose door (werkelijke drempel dus lager) en de nefron met de hoogste GFR bepaalt deze drempel:
De nefron met de hoogste GFR heeft het hoogste glucose aanbod, hoogste snelheid tubulaire vloeistoffen en laagste aantal transport eiwitten. Deze zal als eerste glucose doorlaten en bepaald dus Tm.

Theoretisch gezien ligt de Tm bij een concentratie van 16 mM, maar in de werkelijkheid lekt er al bij een concentratie van 11 mM glucose door in de urine.

40
Q

Hoe vindt de bicarbonaat reabsorptie in de proximale tubulus plaats?

A

Proximale tubulus kan H+ in ruil voor Na+ over het apicale membraan richting de tubulus transporteren –> door natrium-proton exchanger wordt dus H+ in het filtraat gebracht –> aangezuurd filtraat kan door koolzuuranhydrase HCO3- omzetten naar CO2 en H2O –> kan over het membraan de cel in diffunderen
In de cel wordt CO2 weer omgezet in HCO3- en H+ –> in het basolaterale membraan zit een symporter die natrium met 3 HCO3- naar het interstitium kan transporteren

Netto weinig zuuruitscheiding, want H+ wordt gebruikt om opnieuw CO2 te vormen in het filtraat

41
Q

Hoe vindt de chloride reabsorptie in de proximale tubulus plaats?

A

2/3 van al het zout en water dat gefiltreerd wordt, wordt gereabsorbeerd in de proximale tubulus
Terughalen van aminozuren, glucose en HCO3- is ten koste van Cl → [Cl] in proximale tubulus zal stijgen → transepitheliaal spanningsverschil → paracellulair transport in het begin en later gekoppeld aan natrium en dan zowel paracellulair als transcellulair

42
Q

Wat doet solvent drag?

A

Osmolariteit over de gehele proximale tubulus blijft gelijk
Hierdoor wordt water door osmotische druk naar het interstitium getrokken en hiermee neemt het Cl-, Ca-, Mg- en K-ionen mee
Dit gebeurt niet selectief

43
Q

Hoe vindt de eiwit reabsorptie in de proximale tubulus plaats en wanneer heb je last van proteïnurie?

A

99% wordt ‘gereabsorbeerd’ in de proximale tubulus (1% uitgescheiden in urine) –> wel breken we eerst de eiwitten af (extracellulaire partiele afbraak, endocytose en lysosomale afbraak) en resorberen we dus eigenlijk alleen de aminozuren

Proteïnurie: Er vind teveel/meer excretie van eiwitten plaats. Slechte glomerulaire filter, slechte tubulaire reabsorptie of reabsorptie schiet tekort aan wat er aangeboden wordt (overloop)

44
Q

Wat zijn oorzaken van een abnormale excretie van metabolieten?

A
  • Verhoogde plasmaspiegels (bijv. teveel glucose in het bloed →
    overloop van de metaboliet)
  • Verhoogde SN GFR (zoveel gefiltreerd waardoor de capaciteit om te
    resorberen overschreden wordt)
  • Genetische afwijkingen in transporteiwitten (bijv. teveel uitscheiding
    van een stof)
  • Fanconi syndroom (ligt aan een defect aan de natrium/kalium pomp
    of energievoorziening door mitochondriën)
45
Q

Hoe vindt selectieve afgifte van organische verbindingen aan het filtraat plaats (het gaat om organische verbindingen die niet door de glomerulus gefiltreerd worden (door binding aan albumine) maar toch via secretie in de voorurine kunnen komen) en wat is een groot voordeel van deze secretie?

A

Dit gebeurt bij afvalstoffen en geneesmiddelen in de laatste proximale tubuli, er zijn hier een beperkt aantal transporters voor (zowel in aantal als verschillende soorten (selectiviteit)), altijd gekoppeld aan natriumopname aan basolaterale zijde, 2 manieren:
- Secretiepad voor organische anionen (OA-) via OAT: voor galzouten, prostaglandines, uraat, lis- en thiazide diuretica en penicilline
- Secretiepad voor organische kationen (OC+) via OCT: voor adrenaline, acetylcholine, serotonine, morfine, chlorpromazine en cimetidine

Door het beperkte aantal OAT en OCT komt er competitie door ionen voor secretie, hierdoor:
verhoging biologische werkzaamheid medicijn (–> kan wel leiden tot toxiciteit –> kan je ook gebruiken voor maskering van dopinggebruik), want er wordt minder uitgescheiden
- Als je het medicijn met een andere organische verbinding toedient, wordt er dus door competitie minder medicijn uitgescheiden (–> nuttig in de praktijk)