week 9 Flashcards

(88 cards)

1
Q

wat zijn indicaties voor immunosuppressiva?

A
  • auto-immuunziekten
  • non-infectieuze inflammatoire ziekten
  • transplantatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is het nadeel van corticosteroiden gebruik?

A

na lang gebruik as verstoord –> te weinig cortisol aanmaak –> shock

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de effecten van glucocotricosteroiden?

A
  • stress reactie
  • regulatie van glucose en vet metabolisme
  • anti-inflammtoir
  • immunosuppressief
  • verhoogde bot resorptie
  • vasculaire (negatieve) effecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de cellulaire reacties van glucocorticosteroiden?

A

genomisch: stimulatie/remming
niet genomisch: in cytoplasma en op membraan receptor

hoge dosis: apoptotisch effect T-cellen
medium dosis: metabool effect
lage dosis: genomisch effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn bijwerkingen van glucocorticosteroiden?

A
  • cushoid uiterlijk
  • botontkalking
  • diabetes
  • psychische stoornissen
  • infecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is azathioprine?

A

anti-metaboliet wat we gaven ipv prednison –> minder bijwerkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn bijwerkingen van azathioprine?

A
  • leukopenie
  • trombopenie
  • anemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is mycofenolaat

A

anti-metaboliet wat inosinemonofosfaatdehydrogenase remt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het voordeel van mycofenolaat vergeleken met azathioprine?

A

meer selectief voor lymfocyten, want lymfocyten zijn afhankelijk van guanine dat door inosinemonofosfaatdehydrogenase gemaakt wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wanneer wordt mycofenolaat gebruikt?

A
  • transplantatie
  • SLE
  • uveitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de bijwerkingen van mycofenolaat?

A
  • diarree
  • leukopenie
  • infecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

op welke manier wordt hedendaags nog alkylerende medicatie gebruikt?

A

zo min mogelijk –> als nodig 6-8 maanden uiterlijk, hierna over gaan op ander middel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn de bijwerkingen van alkylerende medicatie?

A
  • infertiliteit
  • infecties
  • hemorragische cystitis
  • maligniteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe werkt metrotrexaat?

A

blokkering DNA synthese als analoog voor foliumzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wanneer wordt metrotrexaat gebruikt?

A
  • reumatoide artritis
  • granulomateuze ontstekingen
  • als chemotherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn de bijwerkingen van metrotrexaat?

A
  • beenmergtoxiciteit
  • levertoxiciteit
  • ernstige longafwijkingen (fibrose)
  • teratogenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke calcineurine blokkerende agentia hebben we en hoe werken ze?

A
  • cyclosporine
  • tacrolimus

remmen T-cel activatie, remmen IL-2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wanneer worden calcineurine blokkerende agentia gebruikt?

A
  • transplantaat!!
  • SLE
  • uvitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn bijwerkingen van calcineurine blokkerende agentia?

A
  • infecties
  • hypertensie
  • beven
  • haarvorming
  • nierfibrose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wanneer worden JAK-inhibitors gebruikt?

A
  • SLE
  • reuma
  • vertiligo
  • alopecia
  • psoriasis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is het werkingsmechanisme van JAK inhibitors?

A

remmen JAK op celmembraan –> geen celactivatie –> remming STAT eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat is een bijwerking van JAK inhibitors?

A

vergrote kans op herpes ziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wanneer wordt hydroxychloroquine gebruikt?

A
  • malaria
  • lupus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat is een belangrijke bijwerking van hydroxychloroquine?

A

wolves eye met uitval van retina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
wanneer wordt softanon (thalidomine) gebruikt?
lepra, zeer ernstige ontstekingen van de huid
26
hoe werkt colchicine?
granulocyten krijgen verminderde functie --> vermindering jicht
27
wat voor soorten biologicals zijn er?
- blokkerend - cytotoxisch - interacteren tussen cellen door remming of activatie
28
wat is het mechanisme achter psoriasis?
veel Th17 productie. IL-12, IL-23, IL-17 en IL-22 spelen hier een rol bij
29
welke medicatie wordt gebruikt tegen psoriasis?
ustekinumab --> bindt aan IL-12 en IL-23
30
wat is het mechanisme achter auto-inflammatoire ziekten?
constante activatie inflammasoom --> te veel IL-1 --> koortssyndroom (verhoogde CRP, IL-1 en IL6)
31
welke medicatie werkt tegen auto-inflammtoire ziekten?
IL-1 remmers tocilizumab --> anti-IL-6
32
wat is omalizumab?
gehumaniseerde monoklonale antistof tegen IgE --> wegvangen IgE voor mestcel --> werking tegen chronsiche urticaria
33
hoe werkt rituximab?
anti CD20 werking --> anti-B-cel bij non-hodgkin lymfoom, reuma, ANCA, auto-immuun trombopenieen en scleritis
34
hoe werkt Abatacept?
inhibitie van volledige activatie van T-cellen door binding aan CD80/86
35
hoe werkt medicatie dat T-cellen activeert?
anti CTLA4 (ipilimumab) of anti-PD1 (nivolumab)
36
wat is een bijwerking van biologicals?
vergrote kans van TBC vanwege remming TNF-alfa --> bijgeven TNF-alfa
37
wanneer geven we anti-TNF en wanneer juist niet?
bij uveitis wel bij ernstig hartfalen of bij MS juist niet
38
bij welke transplantaties weten we zeker dat er een complete match is?
- autotransplantatie - syngene (tweeling) transplantatie
39
bij welke soort transplantatie zijn minder strenge eisen qua matching, en waarom is dit?
cornea --> mindere vascularisatie
40
welke 3 groepen kunnen zorgen voor afstoting?
- HLA antigenen - minor antigenen - bloedgroep
41
wat zijn de karakteristieken van een HLA gen?
- polymorf --> 2 allelen - polygeen --> meerdere genen - codominant --> beide allelen even dominant
42
duurt een tweede afstotingsreactie langer of korter dan de eerste, en hoe komt dit?
korter, omdat er al T-geheugencellen aan zijn gemaakt tegen het lichaamsvreemd HLA
43
hoe kan de mate van immunogeniciteit verschillend zijn per orgaan?
- MHC expressie - aantal APC
44
hoe ziet de directe T-cel alloreactie er uit?
HLA moleculen worden door T-cellen herkend als lichaamsvreemd --> kruisreactie
45
hoe ziet de indirecte T-cel alloreactie er uit?
donor-APCs zijn verdwenen zonder nieuwe aanmaak, maar wel opgenomen door macrofagen --> afbraakproducten --> presentatie afbraakproducten aan T-cellen
46
wat is een hyperacute afstotingsreactie?
door gepreformeerde allo-antistoffen tegen donor HLA en AB0 bloedgroep kan bij eerdere transplantatie, zwangerschap en bloedtransfusie
47
wat is een acute afstotingsreactie?
door inductie adaptieve allo-immuunrespons tegen donor HLA --> door donor HLA of HLA antistoffen die wellicht al aanwezig zijn cellulair of acuut humoraal (<3-6 maanden)
48
wat is een chronische afstotingsreactie?
door zowel allo-immuunresponsen als niet-immunologische oorzaken als: - hypertensie (vaatschade) - hyperlipidemie - geneesmiddelentoxiciteit - virale infecties - late effecten van ischemie-/reperfusieschade - terugkeer oorspronkelijke ziekte
49
wat zijn factoren die invloed hebben op de allogeniciteit van het donororgaan?
- ziekte of trauma waaraan donor is overleden - duur hersendood - mate ischemie/reperfusieschade - operatieprocedure
50
welke proeven worden gebruikt om gepreformeerde immuniteit te voorspellen?
- humorale kruisproef - cellulaire kruisproef (MLR)
51
hoe werkt de humorale kruisproef?
cellen van donor + serum ontvanger + complementfactoren --> lysis wel lysis = positief, geen lysis = negatief
52
hoe werkt de cellulaire kruisproef?
T-cellen ontvanger + APC donor --> reactie door mate proliferatie T-cellen (CD4+) en killing (CD8+) bepaalt uitkomst (+ of -)
53
op welke manier kunnen we HLA typering bepalen?
- serologisch: HLA I --> antistoffen bepaalde HLA I moleculen + donor cellen - moleculair: HLA I en II --> PCR, sequencing, flow-cytometrie
54
wat voor soort infecties zijn mogelijk binnen een maand van de transplantatie?
- micro-organismen die mee getransplanteerd zijn met het orgaan - nosocomiale infecties - operatie/transplantatie gerelateerd
55
wat voor micro-organismen wordt de donor op getest bij transplantatie?
- CMV - EBV - HIV - Hepatitis - Syphillis - Toxoplasma gondii
56
wat voor nosocomiale infecties zijn er?
- 'gewone' ziekenhuisinfecties - operatie/transplantatie gerelateerd
57
wat zijn recipient derived infecties?
ontvanger die ziek wordt van eigen flora: - lever --> resistente bacterie in galwegen - long --> kolonisatie zeer resistente bacterie - nier --> kolonisatie nieren/blaas resistente bacterie
58
wat voor infecties komen voornamelijk voor tussen de 1-12 maanden na transplantatie?
- reactivatie latente infecties - opportunistische infecties
59
wat voor latente infecties kunnen reactiveren na transplantatie?
- viraal: BK, CMV, EBV, hep B/C, HSV, HHV 6/7, VZV - parasitair: leishmaniasis, strongyloides, tryanosoma, toxoplasma - intracellulaire bacterien: listeria, nocardia, mycobacterium tbc
60
welke opportunistische infecties komen voorkomen na transplantatie?
- PJP - andere schimmels - adenovirus
61
wat voor ziekten komen na 12 maanden transplantatie voor?
- community acquired - late intracellulaire infecties - kanker
62
welke late intracellulaire infecties zijn mogelijk bij transplantaties na 12 maanden?
- viraal: CMV, JC, HSV, VZV - bacterieel: TBC, nocardia, listeria - parasitair: toxoplasma
63
welke vormen van kanker komen voor na transplantatie?
- HPV cervix carcinoom - EBV-PTLD - huidkanker
64
wat is een uitzondering op de tijdvakken van fisherman qua infecties bij transplantatie?
bij hoge dosis prednison of nieuwe transplantatie van na 12 maanden terug naar 1-12 maanden qua infectie
65
hoe wordt het immuunsysteem in de eerste 3 maanden van transplantatie onderdrukt?
- tacrolimus - prednison - mycofenolaat mofetil
66
welke van de ontstekingsverschijnselen zijn ook herkenbaar bij een afstotingsreactie van de nier?
functio laesa --> nierfunctie verslechtering af en toe ook koorts, pijn of zwelling, maar over het algemeen niet vanwege de immunosuppressiva
67
hoe wordt de diagnostiek van transplantaat rejectie gedaan?
- anamnese - LO --> met name BD - tacrolimusspiegel - echo transplantaat nier - nierbiopt
68
wat zijn tekenen van T-cel gemedieerde afstoting van de nier?
interstitieel infiltraat, tubulitis, vasculitis
69
hoe ziet de indeling van BANFF er uit voor TCMR?
- IA --> matig ernstige tubulitis - IB --> ernstige tubulitis - IIA --> elke vorm van vasculitis - IIB --> ernstige vasculitis - III --> transmurale vasculitis/necrose
70
hoe wordt antistof gemedieerde rejectie (AMBR) gekenmerkd?
- glomerulitis - peritubulaire capillairitis - vasculitis - complement 4d depositie
71
hoe wordt AMBR ingedeeld door BANFF?
- actief (glomerulitis of vasculitis) - chronisch actief (glomerulaire afwijkingen) moet niet alleen histologische schade zijn, maar ook serologisch en in toenemende mate ook gen-expressie bewijs zijn
72
hoe wordt afstoting van een transplantaat behandeld?
- eerste lijn: hoge dosis corticosteroïden (methylprednisolon) --> lymfolytisch - tweede lijn: anti-T-cel therapie: polyklonaal antilichaam ATG of alemtuzumab
73
wat zijn de kenmerken van ATG?
- via infuus, liefst CVL - 10-14 dagen - mensen worden er behoorlijk ziek van
74
wat zijn de kenmerken van alemtuzumab?
- vaste dosis 30 mg --> 1/2 maal - weinig bijwerkingen, grote effecten - T-cel depletie kan tot 36 maanden aanhouden
75
hoe wordt AMBR behandeld?
plasmawisseling + IVIG IVIG --> 1-2 dagen van 1g/kg soms reactie, maar geen lange termijn bijwerkingen
76
is afstoting altijd schadelijk?
nee, zo lang je er op tijd bij bent en de nierfunctie weer terugkomt op basisniveau
77
door welke factoren wordt de immunologische reactiviteit bepaald?
- antigeniciteit van orgaan --> verholpen door matching - activiteit van alloreactieve effector T-cellen --> verholpen door immunosuppressiva
78
welke voorwaarden moeten aan voldaan zijn voor een GVHD om te ontstaan?
- transplantaat bevat immuuncompetente T-cellen - donor- en ontvanger zijn HLA incompatibel - ontvanger is immunodeficiënt
79
in welke zeldzame gevallen zien we ook GVHD naast de voorwaarden?
- orgaantransplantaties van dunne darm - bloedtransfusie bij pasgeborenen of immuundeficiënte patiënten - patiënten die worden behandeld met hoge dosis cytostatica
80
hoe groot is de kans dat je hetzelfde HLA hebt als je broer/zus?
25%
81
wat is de definitie van een haploidentieke donor?
in ieder geval 1 HLA chromosoom gelijk aan die van de patiënt
82
hoe ziet de pathogenese van acute GVHD er uit?
- weefselschade door conditionering - activatie van APCs van de patiënt - presentatie van antigenen door APCs aan donor T-lymfo's - activatie van donor T-lymfo's met als gevolg cytokineproductie - toename weefselschade door o.a. cytotoxische T-cellen, NK cellen en inflammatoire cytokines
83
wat zijn de target organen van acute GVHD?
- huid --> schilfering, blaarvorming, volledige afstoting - darmen --> verdwijnen epitheel - lever --> geelzucht
84
hoe wordt acute GVHD behandeld?
1e lijn: - prednison hoge dosis - corticoïden zalf bij huidpresentatie 2e lijn: steroïd refractaire GVHD: - immuunsuppresserende middelen
85
hoe ziet de pathogenese en klinische presentatie van chronische GVHD er uit?
complexer dan acuut, door betrokkenheid van B-cellen, fibroblasten en andere immuuncellen pleiomorf beeld waarbij vrijwel elk orgaan aangetast kan zijn
86
hoe wordt chronische GVHD behandeld?
prednison bij verder gevormde vormen, in combinatie met multidisciplinaire behandeling op basis van klachten
87
hoe kan GVHD voorkomen worden?
- depletie van T-cellen uit transplantaat voorafgaand aan transplantatie - behandeling met immunosuppressieve middelen
88
wat is cyclofosfamide?
een middel dat alloreactieve T-cellen selectief kan doden als het post-transplantatie in hoge dosis gegeven wordt