Week 9 Flashcards

(35 cards)

1
Q

Hoe heet de plek waar je gezichten waarneemt?

A

Fusiforme gyrus

  • Temporaalkwab/Ventrale stroom.
  • Je bent hiermee geboren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat wordt er verwerkt in de temporaalkwab?

A
  • Object herkenning
  • Prosopagnosia (= gezichts herkenning)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat wordt er verwerkt in de frontaalkwab?

A

Uitvoerende controle

  • Plannen
  • Beslissen
  • Inhiberen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat wordt er verwerkt in de parietaalkwab?

A
  • Aandacht
  • Plaats
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe wordt informatie verwerkt van links en rechts in de parietaalkwab (mbt. hemi-neglect)?

A
  • Links: informatie van rechts.
  • Rechts: informatie van rechts en links.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de functie van de hippocampus?

A

De hippocampus fungeert als een soort schakelstation dat nieuwe ervaringen registreert, deze verrijkt met context en emotie, en ze duurzaam opslaat in het brein, terwijl het tevens zorgt voor onze ruimtelijke oriëntatie.
Korte termijn omzetten in lange termijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar wordt vooral de lange termijn opgeslagen?

A

In de cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat valt er onder de ‘trias psychica’?

A
  • Cognitieve functie (gedachten)
  • Affectieve functie (gevoelens)
  • Conatieve functie (gedrag)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke beschrijving omvat een psychiatrische diagnose, naast de classificatie van het syndroom volgens de DSM-5?

A
  • De betekenis die de symptomen hebben voor de patiënt;
  • De fase van ontwikkeling, de ernst, de complicaties en de uitbreiding van het ziektebeeld
  • Predisponerende, luxerende de en de onderhoudende somatische, psychische en sociale etiopahtogenetische factoren
  • De functionele beperkingen;
  • Factoren die van invloed zijn op het beloop en de behandeling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de scores van ‘E’ bij de EMV score?

A

E(yes):

  1. Geen reactie op pijn
  2. Openen op pijn prikkel
  3. Openen op aanspreken
  4. Spontaan open
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de scores van ‘M’ bij de EMV score?

A

M(otor)

  1. Geen reactie op pijn
  2. Strekken op pijnprikkel
  3. Pathologisch buigen op pijnprikkel
  4. Buigen op pijnprikkel
  5. Lokaliseren
  6. Opdrachten uitvoeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de scores van ‘V’ bij de EMV score?

A

V(erbal)

  1. Geen reactie
  2. Geluid
  3. Woorden
  4. Zinnen
  5. Adequaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het EMV bij het niet-responsieve waaksyndroom (vegetatieve toestand)?

A

E4 M5 V1

  • Patient heeft de ogen open
  • Voert geen opdrachten uit
  • Geen “contact”
  • Slikreflex, grijpreflex

→ hersenstam meestal niet betrokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn aanwijzingen voor de minimally conscious state?

A

Lijkt op niet-responsief waaksyndroom, maar er zijn aanwijzingen voor “awareness”.

  • Simpele commando’s worden uitgevoerd, of
  • Ja/nee responses gegeven
  • Adequate woorden geuit
  • Relevant gedrag
    → Huilen / lachen
    → Reactie op spraak van anderen
    → Objecten pakken en juist vasthouden
    → “Visual fixation or tracking”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn aanwijzingen voor akinetic mutism?

A
  • Dit is geen coma!
  • Geen spontane bewegingen
  • Alerte indruk (oogbewegingen)
  • Geen spraak
    ▪ Lesies: hydrocephalus, laag frontale bloedingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn aanwijzingen voor het locked-in syndroom?

A

Dit is geen coma!
→ Typische coma score: E1 of E4 - M1 - V1/Vt

  • Tetraparese
  • Alleen verticale oogbewegingen
  • Patient is alert
  • Psychische/emotionele belasting
  • Oorzaak: hersenstam laesie (pons)
17
Q

Welk deel van de hersenen is betrokken bij bewustzijn?

A

Ascenderend reticulair activatie systeem (ARAS) in de
hersenstam (dorsale pons, mesencephalon), met verbindingen naar thalamus en cortex.

18
Q

Wat zijn de criteria voor een delirium volgens DSM-5?

A
  1. Stoornis in het bewustzijn en de aandacht.
  2. Ontwikkelt zich in korte tijd, fluctueert.
  3. Verandering in cognitieve functies.
  4. Niet beter verklaard door neurocognitieve stoornis of coma.
  5. Aanwijzing voor somatische oorzaak.
19
Q

Van wat is een delirium een teken?

A

Falende cerebrale reserve = alarm signaal!

20
Q

Op welke afdeling in het ziekenhuis komt een delirium het meest voor?

A
  • IC: 29-83%
  • Hartchirurgie: 20-52% (65+ jr)
21
Q

Wat zijn predisponerende factoren voor een delirium?

A
  1. Ernstige dementie
  2. Ernstige ziekte
  3. Multi-sensore tekorten
22
Q

Wat zijn precipiterende factoren voor een delirium?

A
  1. Grote operatie
  2. IC noodzakelijk
  3. Meerdere psycho-actieve medicijnen
  4. Slaap deprivatie
23
Q

Wat is de ABC bij beoordeling van bewustzijn?

A

A. Alert
B. Besef
C. Compensatie vanuit de patiënt

24
Q

Wat zijn de acute oorzaken van een delirium?

A

WHHHHIMPS

  • Wernicke’s encephalopathy or Withdrawal
  • Hypoxemia
  • Hypertensive encephalopathy
  • Hypoglycemia
  • Hypoperfusion
  • Intracranial bleeding
  • Meningitis or encephalitis
  • Poisons or medications
  • Seizures
25
Wat is de medicamenteuse behandeling bij een delirium?
Mn. bij motorische onrust, psychotische kenmerken ▪ Haloperidol (0,5 - 10 mg) (intraveneus ≈ 2 x oraal) ▪ Risperidon (0,5 - 4 mg) ▪ Olanzapine (2,5 - 20 mg) ▪ Quetiapine (12,5 - 25 mg) additie aan Haloperidol M. Parkinson / Lewy body dementie GEEN 1e generatie antipsychotica : ▪ Clozapine (6¼ -150 mg) ▪ Quetiapine (12,5 – 200 mg) ▪ Cholinesteraseremmer ? (Rivastigmine)
26
Wat zijn de symptomen bij corticale dementie?
Stoornissen in corticale domeinen: - Frontaal: gedrag, sociale cognitie, executieve functies - Temporaal: geheugen, oriëntatie → Subtypes: ziekte van Alzheimer, frontotemporale dementie
27
Wat zijn de symptomen bij subcorticale dementie?
- Werktempo, aandacht, concentratie, traagheid, executieve functies - Subtypes: vasculaire dementie, hydrocephalus, Parkinson dementie
28
Wat is een mengbeeld van subcorticale en corticale dementie?
Dementie met Lewy Bodies
29
Wat zijn de biomarkers voor dementie?
MRI scan hersenen - Atrofie mediotemporaal – hippocampus (MTA) PET/SPECT - Hypometabolism/hypoperfusie temporoparietaal - Positieve corticale PiB binding (amyloid tracer) Liquor - Verhoogd phospho-tau, verlaagd beta-amyloid DNA diagnostiek - Mutatie in Preseniline of APP gen
30
Wat zijn de criteria voor de gedragsvariant van frontotemporale dementie?
- Sluipend, langzaam progressief - Vroeg verval van sociaal gedrag: decorumverlies, tactloos - Vroeg veranderd gedrag: apathie, zwerven, ontremd - Spraakstoornissen: niet-vloeiende spraak of gestoord begrip - Vroeg ontstaan van emotionele vervlakking - Vroeg verlies van ziekte-inzicht
31
Wat zijn de criteria voor vasculaire dementie?
Diagnose waarschijnlijke VaD 1. Dementie 2. Focale uitvalsverschijnselen + vasculaire afwijkingen op CT/MRI 3. Tijdsrelatie tussen 1 en 2 (direct of < 3mnd) Diagnose mogelijke VaD in patiënten met dementie + focale uitval 4. Geen vasculaire afwijkingen CT/MRI of 5. Geen duidelijke tijdsrelatie beroerte – dementie 6. Sluipend begin en variabel verloop
32
Wat is het beeld van dementie met Lewy Bodies?
Progressieve cognitieve achteruitgang; → m.n. aandacht, frontale (uitvoerende) en visuospatiële vaardigheden Min. twee symptomen: a. Fluctuaties cognitie, aandacht en alertheid b. Recidiverende visuele hallucinaties c. Spontaan parkinsonisme - Lewy lichaampjes in de schors en substantia nigra (post-mortem)
33
Wat is agnosie?
Stoornis in herkennen van informatie die via de (onaangedane) zintuigen binnenkomt.
34
Wat is Astereognosie en Agrafesthesie?
- Astereognosie: onvermogen voorwerpen te herkenen. - Agrafesthesie: onvermogen cijfers op huid te herkennen.
35
Wat is apraxie?
Onvermogen om een complexe of aangeleerde handeling uit te voeren.