Woordenlijst 1 Flashcards
(130 cards)
1
Q
Achternaam, de
A
Apelido
2
Q
Auto, de
A
Carro
3
Q
Autorijles, de
A
Driving Lessons
4
Q
Dochter, de
A
Daughter
5
Q
en
A
a
6
Q
Familie, de
A
Family
7
Q
Geven (geef)
A
To give
8
Q
Hebben
A
To have
9
Q
Heten
A
Chamar (Ik heet …)
10
Q
Huisarts, de
A
Family doctor
11
Q
In
A
Inside
12
Q
Jaar, het
A
Ano
13
Q
Kinderen, de (het kind)
A
Children
14
Q
Komen
A
To come/arrive
15
Q
Man, de
A
Man
16
Q
met
A
with
17
Q
Moeder, de
A
Mother
18
Q
Naam, de
A
Name
19
Q
Nieuw
A
New
20
Q
Nu
A
Now
21
Q
Nummer, het
A
Number
22
Q
Op (Op zandag)
A
On
23
Q
Uit (ik kom uit…)
A
Out
24
Q
Vandaan
A
From
25
Voornaam, de
First name
26
Vrouw, de
Woman
27
Werken
To work
28
Winkel, de
Shop/Store
29
Wonen (woon)
To live
30
Zijn (ben, bent, is)
To be
31
Zoon, de
Son
32
Zus, de
Sister
33
Antwoord, het
Answer
34
Antwoorden
Answer (Plural)
35
Bedanken
To thank
36
Beginnen
To start
37
bij
at
38
Binnenkomen
Come in
39
Broer, de
Brother
40
Gaan
To go
41
Goed
Good
42
hoe (hoe heet ja?)
how?
43
Ja
Yes
44
Luisteren
To listen
45
Meedoen
To join
46
Meneer, de
Mister/Sir (f)
47
Mevrouw, de
Miss/Milady (f)
48
Moeten
Must
49
Nee
No
50
Ook
Also/Também
51
Schrijven
To write
52
Vader, de
Father
53
Voorstellen
To introduce
54
Vraag, de
Question
55
Vragen
Question (Plural)
56
Waar
Where
57
Wat
What
58
Weten
To know
59
Wie
Who
60
Zitten
To sit
61
Zullen (zal)
Shall
62
Achter
Behind
63
Adres, het
Adress
64
Bellen
To call (phone)
65
Cijfer, het
Number
66
Cursus, de
The course
67
Danken (dank u wel)
To thank
68
Fijn
Great
69
Geen
Not
70
Huis, het
House
71
Kijken
To look/watch
72
Klopt dat?
Is that correct?
73
Krant, de
Newspaper
74
Niet
Not
75
Ongeveer
About/Approximately
76
Plaats, de
The place
77
Postcode, de
Postal Code
78
Soms
Sometimes
79
Staan (staat)
To stand
80
Straat, de
Street
81
Telefoonboek, het
Telephonebook
82
Vandaag
Today
83
Gisteren
Yesterday
84
Volgen
To follow
85
Welk (welke straat)
Qual
86
Woonplaats, de
Place where you live
87
Boek, het
Book
88
Groeten
To greet
89
Vriend, de
Friend
90
Weer
Again
91
Weggaan
To live
92
Willen
To want
93
Zeggen
To say
94
Datum, de
Date
95
Formulier, het
Formulário
96
Geboorte, de
Birth
97
Afspraak, de
The appointment
98
Geslacht, het
Gender
99
Handtekening, de
Signature
100
Bijna
Almost
101
Invullen
Fill in
102
Maart
March
103
Douche, de
The shower
104
Nationaliteit, de
Nationality
105
Gelijk hebben
To be right
106
Nederlands(e)
Neerlandese
107
Minuut, de
The minute
108
Onder
Under
109
Net
Just
110
Persoonlijk
Personal
111
Zetten
To put
112
Opschieten
To hurry up
113
Zoeken
To search
114
Daar
There
115
Dan
Then
116
Over (over 10 minuten)
Over (in 10 minutes)
117
Doen
To do
118
Slapen
Sleep
119
Kennen
To know
120
Sorry
Sorry
121
Kunnen
To be able to
122
Te laat
Too late
123
Leuk
Nice
124
Mobiele telefoon, de
Mobile phone
125
Naar
To
126
Restaurant, het
Restaurant
127
Snel
Fast
128
Student, de
Student
129
Studeren
To study
130
Wachten
To wait
