Woordenlijst 3 Flashcards
(135 cards)
1
Q
Bakker, de
A
Baker
2
Q
Bezorgen
A
Deliver
3
Q
Brood, het
A
Bread
4
Q
Glas, het (glaasje)
A
Glass
5
Q
Kopen
A
To buy
6
Q
Wijn, de
A
The wine
7
Q
Aardappel, de
A
Potato
8
Q
Appel, de
A
Apple
9
Q
Banaan, de
A
Banana
10
Q
Bijvoorbeeld
A
For example
11
Q
Boodschap(pen) de
A
Groceries
12
Q
Drinken
A
To drink
13
Q
Fruit, het
A
The fruit
14
Q
Gehakt, het
A
Carne picada
15
Q
Gek zijn op
A
I’m crazy about
16
Q
Groente
A
Vegetables
17
Q
Hagelslag, de
A
Chocolate sprinkles
18
Q
Hartig
A
Savory
19
Q
Heerlijk
A
Delicious
20
Q
Houden van
A
To love
21
Q
Jam, de
A
The jam
22
Q
Kaas, de
A
The cheese
23
Q
Kip, de
A
Chicken
24
Q
Koekje, het
A
Cookie
25
Kosten
The cost (€)
26
Lekker
Delicious
27
Lekker vinden
To find (something) delicious
28
Lusten
To like
29
Maken
To make
30
Melk, de
The milk
31
Mogen (mag)
To be allowed
32
Nooit
Never
33
Ontbijt, het
Breakfast
34
Patat, de
French fries
35
Pinda, de
The peanuts
36
Praten (over)
To talk about
37
Rijst, de
Rice
38
School, de
School
39
Sperziebonen, de
Green beans
40
Thee, de
Tea
41
Vegetariër, de
The vegetarian
42
Vies
Dirty/gross
43
Vis, de
Fish (aquarium or to eat)
44
Vlees, het
Meat
45
Vleeswaren, de
Sliced meat
46
Water, het
Water
47
Zo (ik hou niet zo van…)
So (much)
48
Zoet
Sweet
49
Zout
Salt/Salty
50
Alstublieft
Please/Here you go (f)
51
Beurt, de
Turn (in line)
52
Bruin
Brown
53
Champignon, de
Mushroom
54
Duur
Expensive
55
Ei, het (eieren)
Egg
56
Goedkoop
Cheap
57
Graag (twee koffie graag)
Please
58
Gram
Gram (500g)
59
Kilo, de
Kg
60
Markt, de
The market
61
Niets
Nothing
62
Ons, het
100g
63
Pond, de
500g
64
Slager, de
Butcher (shop or guy)
65
Snijden (gesneden)
To cut
66
Supermarkt, de
Supermarket
67
Tas, de (tasje erbij?)
Bag, shopping bag
68
Tomaat, de
Tomato
69
Verkoper, de
Seller
70
Wit
White
71
Aanbieden
To offer
72
Alsjeblieft
Please/Here you go (i)
73
Bier(tje), het
Beer
74
Dorst, de (dorst hebben)
Thirsty
75
Fris, het
Frescos
76
Gezellig
Cozy
77
Halen
To get
78
Iets
Something
79
Koffie, de
Coffee
80
Kop, de
Um copo
81
Proost
Cheers
82
Wat (iets)
Something/what
83
Zin hebben in
In the mood for/ feel like having a
84
Avondeten, het
The dinner
85
Bestellen
To order
86
Boterham, de
Sandes
87
Denken
To think
88
Eten, het
The meal
89
Klant, de
Cliente
90
Klein
Small
91
Lunch, de
Lunch
92
Meestal
Mostly
93
Salami, de
Salame
94
Soort, de
Tipo/sort
95
Tussen
Between
96
Warm
Warm
97
Band, de
The connection/relationship
98
Bijzonder
Particularmente/Especial
99
Gerecht, het
The dish
100
Meenemen
To take away
101
Mooi
Beautifull
102
Pannenkoek, de
Pancake
103
Alles
All
104
Aardbei(en), de
Strawberries
105
Druit (druiven), de
Uvas
106
Sinaasappel, de
Laranja
107
Citroen, de
Limão
108
Kers(en), de
Cerejas
109
Peer (peren), de
Pêras
110
Ananas(sen), de
Ananás
111
Bes(sen), de
Mirtilos
112
Advocado(‘s), de
Abacate
113
Passievrucht (en), de
Maracujá
114
Mango (‘s), de
Manga
115
Framboos (Frambozen), de
Framboesa
116
Braam, de
Amoras
117
Vijg(en), de
Figo
118
Perzik(en), de
Pêssego
119
Pompoen(en), de
Pumpkin
120
Kiwi(‘s), de
Kiwi
121
Dadel(‘s), de
Tâmaras
122
Kokosnoot(noten), de
Coconut
123
Watermeloen(en), de
Watermelon
124
Brocolli(‘s), de
Brócolos
125
Prei(en), de
Alho francês
126
Paprika (s), de
Pimentos
127
Ui(en), de
Cebola
128
Courgette(s), de
Courgete
129
Bloomkool, de
Couve-flor
130
Knoflook, de
Alho
131
Komkommer, de
Pepino
132
Wortel(s), de
Cenoura
133
Sla, de
Lettuce
134
Radijs (zen), de
Rabanetes
135
Biet(en), de
Beetroot
