woordenschat kapiteil 4 deel 3 Flashcards by Femke De Vylder

Q

naar welke school ga je?

A

Zu welcher Schule gehst du?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

naar welke klas ga je?

A

In welcher Klass gehst du?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

hoe ziet jou lessenrooster eruit?

A

Wie sieht dein Stundenplan aus?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

welke vakken doe je het liefst?

A

Welche Fächer machst du am liebsten?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

wat zijn jou lievelingsvakken?

A

Was sind deine Lieblingsfächer?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik zit in klas 9

A

Ich gehe in die 9. Klasse

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

we zitten in dezelfde klas

A

Wir sind in derselben Klasse

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

mijn lievelingsvakken zijn Duits en Geschiedenis

A

Meine Lieblingsfächer sind Deutsch und Geschichte

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik vind wiskunde leuk

A

Mathe macht Spaβ

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

vandaag hebben we toets engels

A

Heute schreiben wir eine Englischarbeit

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

voor geschiedenis heb ik altijd goede punten

A

in Geschichte habe ich imme gute Noten

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

vele slachtoffers van pesterijen willen niet meer naar school gaan

A

Viele Mobbing-Opfer wollen nicht mehr zu Schule gehen

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik kijk uit naar de vakantie

A

Ich freue mich schon auf die Ferien

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

zou ik mogen gaan zitten?

A

Darf ich mich bitte hinsetzen?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Hoeveel tijd hebben we voor deze opdracht?

A

Wie viel Zeit habben wir für diese Aufgabe?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

mogen we samenwerken?

Study These Flashcards

A

Dürfen wir zusammenarbeiten?

Q

hoe lang duurt de les?

Study These Flashcards

A

Wie lange dauert der Unterricht?

Q

is er al gebeld?

Study These Flashcards

A

Hat es schon geklingelt

Q

hoe heet dat in het Duits?

Study These Flashcards

A

Bitte, wie heiβt das auf Deutsch

Q

wat betekent deze zin?

Study These Flashcards

A

Bitte, was bedeutet dieser Satz?

Q

hoe speekt men dit uit?

Study These Flashcards

A

Bitte, wie spricht man das aus?

Q

kunt u das eens spellen?

Study These Flashcards

A

Können Sie das mal buchstabieren?

Q

op welke pagina zitten we?

Study These Flashcards

A

Auf welcher Seiter sind wir, bitte?

Q

kan u dat herhalen?

Study These Flashcards

A

Können Sie das bitte wiederholen?

kan u dat nog eens herhalen?

Können Sie das bitte nog mal erklären

zou u alstublieft trager willen praten?

Können Sie bitte etwas langsamer sprechen?

zou u alstublieft wat groter kunnen schrijven?

Können Sie bitte etwas gröβer schreiben?

zou ik alstublieft het raam mogen openen?

Darf ich bitte das Fenster öffnen?

Zou ik alstublieft naar het toilet mogen?

Bitte, darf ich mal auf die Toilette?

welk cijfer heb ik voor Duits?

Welche Note habe ich für/in Deutch?

ben ik geslaagd voor het examen?

Habe ich die Prüfung bestanden?

mogen we nog wat oefenen?

Können wir noch ein wenig üben?

wie is er aan de beurt?

Wer ist an der Reihe?