woordjes Flashcards
(69 cards)
1
Q
de achternaam
A
der Nachname
2
Q
de Duitser . ev
A
der Deutsche
3
Q
de Duitser . mv
A
die Deutschen
4
Q
de naam . ev
A
der Name
5
Q
de naam . mv
A
die Namen
6
Q
de Nederlander . ev
A
der Niederlander
7
Q
de Nederlander . mv
A
die Niederländer
8
Q
het adres . ev
A
die Adresse
9
Q
het adres . mv
A
die Adressen
10
Q
de Duitse
A
die Deutsche
11
Q
het e-mail adres
A
die E-Mail-Adresse
12
Q
de Nederlandse
A
die Niederländerin
13
Q
de postcode
A
die Postleitzahl
14
Q
de straat . ev
A
die StraBe
15
Q
de straat . mv
A
die StraBen
16
Q
het telefoonnummer . ev
A
die Telefonnummer
17
Q
het telefoonnummer . mv
A
die Telefonnummern
18
Q
het jaar . ev
A
das Jahr
19
Q
het jaar . mv
A
die Jahre
20
Q
het land . ev
A
das Land
21
Q
het land . mv
A
die Länder
22
Q
Duitsland
A
Deutschland
23
Q
Nederland
A
die Niederlande
24
Q
Oostenrijk
A
Österreich
25
Zwitserland
die Schweiz
26
heten
heiBen
27
komen
kommen
28
wonen
wohnen
29
zijn
sein
30
oud
alt
31
uit
aus
32
hoe
wie
33
waar
wo
34
waarvandaan
woher
35
wat
was
36
wie
wer
37
nul
null
38
een
eins
39
twee
zwei
40
drie
drei
41
vier
vier
42
vijf
fünf
43
zes
sechs
44
zeven
sieben
45
acht
acht
46
negen
neun
47
tien
zehn
48
elf
elf
49
twaalf
zwölf
50
dertien
dreizehn
51
veertien
vierzehn
52
vijftien
fünfzehn
53
zestien
sechzehn
54
zeventien
siebzehn
55
achttien
achtzehn
56
negentien
neunzehn
57
twintig
zwanzig
58
die Leute
de mensen
59
einmal
een keer
60
wie oft
hoe vaak
61
die Woche
de week
62
Wie lange
hoe lang
63
schon
al
64
aber
maar
65
leider
helaas
66
vielleicht
misschien
67
68
praktisch
handig
69
gern
graag
