Woordjes Over Taal Blok 3tm5 Flashcards
(30 cards)
1
Q
Cruciaal
A
Heel belangrijk, beslissend
2
Q
Humaan
A
Menselijk
3
Q
Illusie
A
Waanbeeld
4
Q
Intensiveren
A
Heviger maken
5
Q
Pesticide
A
Bestrijdingsmiddel
6
Q
Prepareren
A
Voorbereiden
7
Q
Relevant
A
Belangrijk
8
Q
Resten
A
Nog overblijven
9
Q
Simuleren
A
Nabootsen
10
Q
Virtueel
A
Denkbeeldig, digitaal
11
Q
Competitie
A
Vaardigheid
12
Q
Empathie
A
Inlevingsvermogen
13
Q
Focus
A
Aandachtspunt
14
Q
Fungeren
A
Een bepaalde rol of taak vervullen
15
Q
Genereren
A
Voortbrengen
16
Q
Lak hebben aan
A
Zich niks van aantrekken
17
Q
Morren
A
Klagen
18
Q
Ontkrachten
A
Weerleggen, ongeloofwaardig maken
19
Q
Prioriteit
A
Iets wat voorrang heeft
20
Q
Repetitief
A
Herhalend
21
Q
Aanstoot
A
Ergernis
22
Q
Beamen
A
Bevestigen
23
Q
Cognitief
A
Met het verstand
24
Q
Coöperatief
A
Samenwerkend
25
Dynamisch
Veranderlijk
26
Potentie
Mogelijkheid
27
Refereren aan
Verwijzen naar
28
Reguleren
In regels vastleggen
29
Stigma
Slechte reputatie
30
Voorbehouden aan
Alleen bestemd voor