Words, lesson 5, Dutch to English Flashcards
(43 cards)
1
Q
behalve, afgezien van
A
apart from
2
Q
behoefte
A
a need
3
Q
behalve, uitgezonderd
A
except
4
Q
bestaan uit
A
consist of
5
Q
bevestigen
A
confirm
6
Q
bewustzijn
A
awareness
7
Q
bijdragen aan
A
contribute to
8
Q
bovendien
A
in addition
9
Q
brandstof
A
fuel
10
Q
deelnemen aan
A
participate in
11
Q
dol op
A
passionate about
12
Q
een in hoofdlijnen uitgewerkt overzicht
A
outline
13
Q
eerste versie, kladversie
A
draft
14
Q
egoistisch
A
selfish
15
Q
fokken
A
breed
16
Q
gebeurtenis
A
event
17
Q
gemeenschap
A
community
18
Q
helemaal opnieuw
A
from scratch
19
Q
in overweging nemend
A
considering
20
Q
inzamelen
A
raise
21
Q
kinderarbeid
A
child labour
22
Q
kortom
A
in short
23
Q
kwetsbaar
A
vulnerable
24
Q
een last
A
burden
25
minister-president
prime minister
26
op de eerste plaats
in the first place
27
prestatie
achievement
28
redden
rescue
29
richten op
aim at
30
rijkdom
wealth
31
speciaal belast met
dedicated to
32
sterker nog
what's more
33
stichten
found
34
talloos
countless
35
ten slotte
finally
36
tweede plaats van iemand in een wedstrijd
the runner-up
37
uitstekend
an outstanding
38
vechten tegen
to battle
39
verspreiden
to spread
40
verwaarlozing
neglect
41
wat is je drijfveer?
what makes you thick?
42
zorgen voor
care for
43
zuurstof
oxygen
