Wortschatz B1 part 2 Flashcards
(41 cards)
1
Q
die Schwäche
A
de zwakte
2
Q
die Sicherheit
A
de zekerheid/veiligheid
3
Q
die stadtreinigung
A
de gemeentereiniging
4
Q
der Tagesablauf
A
het dagverloop
5
Q
das taschentuch
A
de tissue
6
Q
die Umfrage
A
de rondvraag/enquête
7
Q
das Verhältnis
A
de verhouding / de relatie
8
Q
die Vermittlung
A
de intermediair
9
Q
der Vertreter
A
de vertegenwoordiger
10
Q
Viertel
A
een kwart
11
Q
die Vollbeschäftigung
A
de volledige werkgelegenheid
12
Q
der Zustand
A
de toestand
13
Q
lässig
A
onverschillig
14
Q
lauern auf
A
loeren naar
15
Q
mehrwöchig
A
meerdere weken
16
Q
mittlerweile
A
ondertussen
17
Q
nahezu
A
vrijwel
18
Q
normalerweise
A
normaliter
19
Q
obwohl
A
hoewel
20
Q
scheuen
A
schromen
21
Q
schwärmen
A
enthousiast zijn over
22
Q
sich auskennen mit
A
bekend zijn met
23
Q
sicherlich
A
zeker
24
Q
stets
A
steeds
25
tropfen
druppelen
26
übel
misselijk
27
überzeugen
overtuigen
28
umfangreich
omvangrijk
29
umsonst
gratis
30
unterbringen
onderbrengen
31
unterschiedlich
verschillend
32
verbringen
doorbrengen
33
verdanken
te danken hebben aan
34
erlegen
(ver)leggen
35
während
tijdens
36
wedeln
waaieren
37
witzeln
spotten
38
ziemlich
behoorlijk
39
zueinander
tot elkaar
40
zumute
te moede
41
zuverlässig
betrouwbaar
