Wortschatz B2 Flashcards
(32 cards)
1
Q
die Begabung
A
het talent
2
Q
der Bürokratieabbau
A
de afbouw van de bureaucratie
3
Q
der DIHK
A
duitse kamer van koophandel
4
Q
die Entrüstung
A
de verontwaaradiging
5
Q
der Felsvorsprung, die Klippe
A
de uitstekende rots (klif), klif
6
Q
die Fördermaßnahme
A
de stimulerings-maatregel
7
Q
der Gefahrenbereich
A
de gevarenzone
8
Q
das Gewimmel
A
het gewemel
9
Q
die Kündigung
A
het ontslag
10
Q
der Nistplatz
A
de nestplek
11
Q
der Pappbecher
A
de Kartonnen beker
12
Q
die Pfandflasche
A
de statiegeld fles
13
Q
der Schichtwechsel
A
de ploegwisseling
14
Q
der Schulabgänger
A
de schoolverlater
15
Q
der schweißer
A
de lasser
16
Q
der sprachkurs
A
de taalcursus
17
Q
die strickjacke
A
het gebreide vest
18
Q
der Vorgesetzte
A
de chef/directeur
19
Q
das Zubrot
A
een klein extra inkomen
20
Q
andrehen
A
aansmeren
21
Q
anwerben,
A
werven
22
Q
ausbauen
A
uitbouwen
23
Q
durchqueren
A
doorkruisen
24
Q
freistellen
A
overlaten
25
heranwachsen
uitgroeien
26
hocken
hurken
27
klauben
eruit peuteren
28
schnorren
schooien
29
spendieren
spenderen
30
ticken
"normaal zijn"
31
watscheln
waggelen
32
zustecken
toestoppen
