Zekerheden I - stof Flashcards

(36 cards)

1
Q

Wanneer vindt natrekking door een roerende zaak plaats?

A

Natrekking door een andere roerende zaak vindt plaats als de andere zaak als hoofdzaak is aan te merken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer vindt natrekking van een roerende zaak door een onroerende zaak plaats?

A

Natrekking door een onroerende zaak vindt plaats als het pandobject duurzaam met de grond wordt verenigd of bestanddeel wordt van een gebouw of werk dat wordt nagetrokken door de grond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de gevolgen voor natrekking voor een pandrecht op de nagetrokken zaak?

A

Als door natrekking of vermenging een nieuwe zaak ontstaat, maar geen van de oorspronkelijke eigenaren als eigenaar is aan te merken, wordt de nieuwe zaak (mede-)eigendom van de beide eigenaren en komt het pandrecht op het aandeel in de zaak te rusten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Is het mogelijk een pandrecht te vestigen op een afhankelijk recht?

A

Nee, de eis van zelfstandigheid staat hieraan in de weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom moet een goed overdraagbaar zijn om er een pandrecht op te kunnen vestigen?

A

De dogmatische gedachte is dat een deel van het moederrecht wordt overgedragen.
De praktische gedachte is dat overdraagbaarheid ook vereist is voor executie, maar dit geldt eigenlijk niet altijd. Zo kan executie van een pandrecht op een vordering plaatsvinden door inning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Is een onoverdraagbare vordering ook onverpandbaar?

A

Ja, zie HR 1 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:984 (Rabobank/Ten Berge q.q.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Is een assurantiënportefeuille verpandbaar?

A

Nee, het is geen zaak en geen vermogensrecht. Daarom is het geen goed in de zin van art. 3:1 BW.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de positie van koper en verkoper bij levering onder eigendomsvoorbehoud?

A

De koper is eigenaar onder opschortende voorwaarde. De verkoper is eigenaar onder ontbindende voorwaarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kan de koper eigenaar worden door betaling na faillissement?

A

Ja, zie HR 3 juni 2016, NJ 2016/290 (Rabobank/Reuser).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Is het mogelijk om een pandrecht te vestigen op onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken?

A

Het is mogelijk om een pandrecht te vestigen op de voorwaardelijke eigendom. Wordt vervolgens de koopprijs betaald, dan groeit het pandrecht uit tot een pandrecht op de onvoorwaardelijke eigendom Zie weer HR 3 juni 2016, NJ 2016/290 (Rabobank/Reuser).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn absoluut toekomstige goederen?

A

Goederen die nog niet bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn relatief toekomstige goederen?

A

Goederen die al wel bestaan, maar nog niet van de pandgever zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Is het mogelijk om toekomstige goederen te verpanden?

A

Ja, zowel absoluut als relatief toekomstige goederen kunnen bij voorbaat worden verpand. Zie art. 3:98 jo. 3:97 lid 1 BW.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Is het mogelijk om bij voorbaat over alle soorten goederen te beschikken?

A

Nee, dit is niet mogelijk bij registergoederen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Komt op goederen die pas na faillietverklaring tot het vermogen van de pandgever gaan behoren een rechtsgeldig pandrecht tot stand?

A

Nee, art. 35 lid 2 Fw staat hieraan in de weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke beperkingen gelden ten aanzien van de verpanding bij voorbaat van toekomstige vorderingen?

A

Stille verpanding bij voorbaat is alleen mogelijk ten aanzien van vorderingen die reeds bestaan of die voortvloeien uit een bestaande rechtsverhouding. Zie art. 3:239 lid 1 BW. Deze beperking geldt niet bij openbare verpanding.

17
Q

Waar komt de beperking ten aanzien van toekomstige vorderingen nog meer voor?

A

Deze beperking geldt ook bij derdenbeslag op toekomstige vorderingen?

18
Q

Geef een aantal voorbeelden van vorderingen die wel/niet voortvloeien uit een bestaande rechtsverhouding.

A

Als vorderingen ontstaan bij nakoming van een overeenkomst vloeien ze in ieder geval voort uit een bestaande rechtsverhouding. Denk aan huur- en leasetermijnen.

De band kan echter ook minder direct zijn. Denk bijvoorbeeld aan vorderingen uit wanprestatie, ongedaanmakeing na ontbinding etc. Ook deze worden rechtstreeks verkregen uit de desbetreffende overeenkomst.

Ook een regresvordering van bijvoorbeeld een borg kan voortvloeien uit een bestaande rechtsverhouding, maar daarvoor is wel vereist dat de hoofschuldenaar partij is bij de overeenkomst. Zie HR 16 oktober 2015, NJ 2016/48 (DLL/Van Logtestijn q.q.)

Onvoldoende is dat partijen regelmatig overeenkomsten met elkaar sluiten.

19
Q

Hoe moet een vordering op creditsaldo juridisch worden geduid?

A

Dit is een openbaar pandrecht op de vordering die de rekeninghouder op de bank heeft uit hoofde van het creditsaldo.

20
Q

Beschrijf de werking van art. 54 Fw ten aanzien van op een bankrekening bijgeschreven bedragen?

A

Door creditering van de bankrekening maakt de bank zich tot schuldenaar van de rekeninghouder.

Dit moet worden aangemerkt als schuldoverneming in de zin van art. 54 Fw. Zie HR 8 juli 1978, NJ 1988/104 (AMRO/THB).

De bank kan zich daarom ten aanzien van na het peilmoment bijgeschreven bedragen niet op verrekening beroepen. Art. 54 Fw staat hieraan in de weg.

Op deze regel wordt een uitzondering gemaakt voor het geval de bijschrijving het gevolg is van een betaling die reeds aan de bank was verpand. Zie HR 17 februari 1995, NJ 1996/471 (Mulder q.q./CLBN).

Is de bank ten aanzien van bepaalde binnenkomende betalingen niet bevoegd tot verrekening, dan is de bank ook niet bevoegd zich op deze bedragen te verhalen uit hoofde van een pandrecht op het door de betalingen gevormde creditsaldo. Zie HR 23 november 2018, NJ 2019/343 (Eurocommerce).

21
Q

Kunnen partijen de overdraagbaarheid en verpandbaarheid van een vordering uitsluiten?

A

Ja, een vordering kan goederenrechtelijk onoverdraagbaar worden gemaakt.

Of een beding goederenrechtelijke werking beoogt, moet worden uitgelegd naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltex-maatstaf.

Uitgangspunt daarbij moet zijn dat slechts verbintenisrechtelijk werking is beoogd, tenzij uit de formulering van het beding - naar objectieve maatstaven - blijkt dat goederenrechtelijke werking is beoogd. Zie HR 21 maart 2014, NJ 2015/167 (Coface/Intergamma).

22
Q

Is het mogelijk om een vordering onder voorwaarden overdraagbaar en verpandbaar te maken?

A

Ja, Rabobank/Ten Berge staat hieraan niet in de weg.

23
Q

Is het mogelijk om een vordering wel overdraagbaar, maar niet verpandbaar te maken of andersom?

A

Ja, beide zijn mogelijk.

24
Q

Kunnen alle geldvorderingen verpand worden?

A

Nee, ten aanzien van sommige vorderingen verzet het hoogstpersoonlijke karakter ervan zich tegen overdracht en verpanding.

Dit geldt o.a. ten aanzien van een vordering uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid of de pauliana.

25
Kunnen andere vorderingen dan geldvorderingen worden verpand?
DIt kan als zij recht geven op iets verpandbaars of als zij overdraagbaar zijn.
26
Waarom kan van belang zijn of de titel voor het vestigen van zekerheden kort of lang geleden is ontstaan?
DIt si vooral van belang met het oog op pauliana-risico's.
27
Noem de vesitigingshandelingen voor: (i) vuistpand op roerende zaken; (ii) vuistloos pandrecht op roerende zaken; (iii) stil pandrecht op vorderingen; (iv) openbaar pandrecht op vorderingen; en (v) pandrecht op aandelen.
(i) machtsverschaffing; (ii) authentieke of geregistreerde onderhandse akte; (iii) authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder mededeling; (iv) authentieke of onderhandse akte, en mededeling (v) authentieke (notariële) akte.
28
Hoe verhouden uitleg en bepaaldheid zich tot elkaar met betrekking tot verpanding?
Twee stappen moeten worden onderscheiden. Eerst moet via uitleg worden bepaald of partijen de bedoeling hebben gehad een goed te verpanden. Hiervoor geldt de Haviltex-maatstaf. Zie HR 16 mei 2003, NJ 2004/183 (De Liser de Morsain/Rabobank). De partijbedoeling om een goed te verpanden mag ook blijken uit gegevens buiten de pandakte. Vervolgens geldt als eis dat het goed met voldoende bepaaldheid is omschreven in de pandakte. Zie art. 3:98 jo. 3:84 lid 2 BW.
29
Wanneer komt een vuistloos pandrecht op roerende zaken of een stil pandrecht op vorderingen tot stand?
Op het tijdstip van aanbieden van de akte ter registratie. Het moment van verwerking door de Belastingdienst is niet relenvant. Zie HR 14 Oktober 1994, NJ 1995/447 (Spaarbank Rivierenland/Gispen q.q.) Bij registratie van verschillende pandaktes op dezelfde dag ontstaan afzonderlijke pandrechten van gelijke rang, tenzij een ander tijdstip van vestiging kan worden vastgesteld of als rangwisseling heeft plaatsgevonden. Zie HR 9 april 2021, NJ 2021/214 (Van Dooren q.q./Bontrup). Dit geldt ook als de verschillende aktes op verschillende data zijn opgemaakt.
30
Hoe verhouden meerdere verpandingen bij voorbaat zich tot elkaar?
De eerdere verpanding bij voorbaat gaat voor de latere verpanding bij voorbaat.
31
Hoe verhouden een levering bij voorbaat en een verpanding bij voorbaat zich tot elkaar?
Wordt eerst bij voorbaat geleverd en dan bij voorbaat verpand, dan vindt daarna een onverpande eigendomsovergang plaats. Zie HR 10 januari 1992, NJ 1992/744 (Ontvanger/NMB) Wordt eerst bij voorbaat verpand en daarna bij voorbaat geleverd, dan vindt daarna een verpande eigendomsoverdracht plaats. Zie HR 25 januari 1991, NJ 1992/172 (Van Berkel/Tribosa). Dit kan veranderen als de levering of verpanding wordt bij voorbaat wordt gevolgd door machtsverschaffing: Is een zaak twee keer bij voorbaat verpand en krijgt de tweede pandhouder de zaak in vuistpand, dan nog is de eerste pandhouder eerste in rang, tenzij de tweede pandhouder te goeder trouw is en wordt beschermd op grond van art. 3:238 lid 2 BW. Is een zaak eerst bij voorbaat geleverd en daarna bij voorbaat verpand en krijgt de pandhouder de zaak in vuistpand, dan verkrijgt hij alleen een pandrecht als hij op dat moment te goeder trouw is en wordt beschermd op grond van art. 3:238 lid 1 BW. Is een zaak eerst bij voorbaat verpand aan A en daarna bij voorbaat geleverd aan B en krijgt daarna B de zaak onder zich, dan verkrijgt B alleen een onverpande zaak als hij op dat moment te goeder trouwe is en wordt beschermd door art. 3:86 lid 2 BW.
32
Beschrijf de positie van de pandhouder bij natrekking
Wordt een roerende zaak nagetrokken door een onroerende zaak, dan eindigt het pandrecht op de roerende zaak. Wordt een roerende zaak nagetrokken door een roerende zaak en is de andere roerende zaak als hoofdzaak aan te merken, dan eindigt het pandrecht op het bestanddeel en groeit een eventueel pandrecht op de hoofdzaak uit met het bestanddeel. Wordt een roerende zaak nagetrokken door een andere roerende zaak en is geen van de zaken als hoofdzaak aan te merken, dan leeft het pandrecht voort als pandrecht op het aandeel in de gemeenschappelijke zaak.
33
Beschrijf de positie van de pandhouder bij vermenging
Is bij vermening een hoofdzaak aan te merken, dan eindigt het pandrecht op het bestanddeel en groeit een eventueel pandrecht op de hoofdzaak uit met het bestanddeel. Bij vermening van gelijksoortige zaken zal in de regel echter geen hoofdzaak aangemerkt kunnnen worden. Is geen hoofdzaak aan te merken, dan vervalt het pandrecht op de oorspronkelijke zaak niet, maar leeft het voort als pandrecht op aandeel in de gemeenschappelijke zaak.
34
Beschrijf de positie van de pandhouder bij zaaksvorming.
Bij zaaksvorming wordt een nieuw zaak gevormd. Daarbij eindigt het pandrecht op de zaak waaruit de nieuwe zaak wordt gevormd.
35
Beschrijf de positie van de pandhouder bij oneigenlijke vermening
Bij oneigenlijke vermenging blijven de individuele roerende zaken bestaan, maar kan de eigenaar/pandhouder niet bewijzen welke van hem zijn/onder zijn pandrecht vallen. Kan de pandhouder wel aanwijzen welke zaken van de pandgever zijn, dan blijft het pandrecht bestaan. Kan de pandhouder niet bewijzen welke zaken van de pandgever zijn, maar wel welk aandeel van de zaken van de pandgever is, dan is verdedigbaar dat het pandrecht op het aandeel van de pandgever rust. Kan de pandhouder niet bewijzen welke zaken van de pandgever zijn en ook niet welk aandeel van de pandgever is, dan vervalt het pandrecht (en de eigendom).
36
Wat houdt de tweedagenregel bij verpanding door middel van de verzamelpandakte in?
De tweedagenregel houdt in dat een vordering alleen wordt verpand door middel van de verzamelpandakte als tussen het moment van het ontstaan van de rechtsverhouding en het tenietgaan van de vordering tenminste twee dagen zitten. Wordt betaald op de dag waarop de rechtsverhouding is ontstaan, dan kan de pandhouder niet bewijzen dat registratie heeft plaatsgevonden na het ontsaan van de rechtsverhouding. Vindt betaling plaats op de dag na het ontsaan van de rechtsverhouding, dan kan de pandhouder evenmin bewijzen dat registratie heeft plaatsgevonden na het ontstaan van de rechtsverhouding, maar voor de betaling. Vindt betaling plaats op de tweede dag dan kan de pandhouder bewijzen dat op de dag tussen het ontstaan van de rechtsverhouding en de betaling zowel (i) de rechtsverhouding de gehele dag heeft bestaan, en (ii) een registratie heeft plaatsgevonden.