ZO's week 8 Flashcards

(23 cards)

1
Q

closed loop cerebellum

A

een bepaalde groep Purkinje cellen, laten we zeggen A genaamd, informatie sturen naar een klein beperkt deel van de cerebellaire kernen (A’), die op hun beurt informatie sturen naar een bepaald deel van de thalamus (A’’), die dan weer in contact staat met een specifiek deel van de cerebrale schors (A’’’). Dat deel van de cerebrale schors heeft dan weer verbindingen met een bepaald deel van de pons (A’’’’) dat op zijn beurt dan weer verbindingen verzorgt naar dat deel van het cerebellum waar ook de groep Purkinjecellen A is gelegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

uit welke structuren komen de verschillende onderdelen van de basale kernen

A

striatum en globus pallidus; telencephalon
nucleus subthalamicus; diencephalon
substantia nigra; mesencephalono

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

output basale ganglia

A
  1. globus pallidus interna
    doelgebied; thalamus (VA/VL)
  2. substantia nigra pars reticulata
    doelgebied; colliculus superior
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

direct circuit basale ganglia

A

activiteit medium spiny neurons; inhibitie globus pallidus output naat thalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

indirect circuit basale ganglia

A

activiteit medium spiny neurons; inhibitie globus pallidus externa, toename activiteit nucleus subthalamicus waardoor meer inhibitie globus pallidus interna richting de thalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

rol dopamine basale ganglia

A

stimuleert directe circuit en inhibitie indirecte circuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zie je bij een laesie van de rechter n. subthalamicus

A

hemiballisme linkerkant
- snelle en grote, schoppende en slaande bewegingen ledematen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waardoor is ziekte van Parkinson hypokinetisch

A

dopamine tekort
-> afname dopamine release; verminderde stimulatie directe circuit; toename van inhibitie van thalamus door globus pallidus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waardoor is ziekte van Huntingtion hyperkinetisch

A

degeneratie van medium spiny neurons indirecte circuit
- verminderde inhibitie thalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

functie pedunculus cerebellaris inferior

A

aanvoerende vezels uit verschillende hersenstamgebieden en ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

functie pendunculus cerebellaris medius

A

aanvoerende vezels uit basale ponskernen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

functie pedunculus cerebellaris superior

A

afvoerende vezels
- naar ventrolaterale deel thalamus (VL)
- nucleus ruber
- vestibulaire kernen
- colliculus superior
- reticulaire formatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

eerste keuze behandeling essentiele tremor

A

propranolol (minste bijwerkingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voorkeurs medicatie Parkinson

A
  1. amantadine
  2. anticholinergicum
  3. dopamine agonist (L-dopa)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

doelstructuren DBS parkinson

A
  • thalamus
  • globus pallidus
  • nucelus subthalamicus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wanneer moet je denken aan MSA

A

symptomen parkinsonisme
+ mictiestoornissen + orthostatische hypertensie

17
Q

functie parietale assocatie cortex

A

betrokken bij processen die aandacht vergen

18
Q

belangrijkste kenmerken uitval PAC

A

unilateraal neglect (altijd linker veld uitval)

19
Q

opsporen unilateraal neglect

A
  • tekenen; natekenen of uit hoofdtekenen
  • line bisection; het midden aangeven op horizontale lijn
20
Q

functie temporale associatie cortex

A

betrokken bij herkenning (vuren bij specifieke vormen, voorwerpen of gezichten)

21
Q

wat is agnosia

A

het niet kunnen herkennen van bepaalde voorwerpen

22
Q

prosopagnosie

A

het onvermogen om gezichten te herkennen

23
Q

functie frontale associatie cortex

A

betrokken bij persoonlijkheid en gepland gedrag