1. + 0.5*2. Stunde Flashcards
(108 cards)
1
Q
Die Morgenstunde hat Gold im Mund
A
de morgenstond heeft goud in de mond
2
Q
Küche
A
de keuken
3
Q
und
A
En
4
Q
Kaffee kochen
A
koffie zetten
5
Q
er
A
hij
6
Q
nicht
A
niet
7
Q
schlimm
A
erg
8
Q
das Frühstück
A
hetontbijt
9
Q
der Lärm
A
het lawaai
10
Q
oben
A
boven
11
Q
ungeduldig
A
ongeduldig
12
Q
Beeile dich!
A
Schiet op!
13
Q
Jetzt
A
nou
14
Q
Guten Morgen
A
goede morgen
15
Q
pünktlich
A
stipt
16
Q
sehr
A
erg
17
Q
genau wie
A
net als
18
Q
hinunter, herunter
A
naar beneden
19
Q
schon, bereits
A
al
20
Q
Ich stehe auf.
A
Ik sta op.
21
Q
gut
A
goed
22
Q
Schläfrig
A
slaperig
23
Q
Hörst du!
A
Hoor!
24
Q
in die Schule kommen
A
op school komen
25
Zu spät
te laat
26
wieder
weer
27
wenn
als
28
Schuld
schuld
29
rechtzeitig
op tijd
30
nämlich
namelijk
31
ich weiß
Ik weet
32
Gehst du?
Ga jij?
33
mal
even
34
gucken, schauen
kijken
35
Tür
de deur
36
aus
uit
37
Briefkasten
brievenbus
38
schnell
vlug
39
ruhig, beruhigt
gerust
40
Das Herz
het hart
41
nach, zu
naar
42
die Arbeit
het werk
43
Die Leute
de mensen
44
sehr
heel
45
freundlich
vriendelijk
46
ihr bekommt
jullie krijgen
47
Grüße
groetjes
48
Sag mal...
Zeg...
49
es wird
het wordt
50
heute
vandaag
51
gerne
graag
52
Ich fahre mit der Strassenbahn
Ik ga met de tram
53
Spaziergang
de wandeling
54
gesund
gezond
55
bis
tot
56
heute abend
vanavond
57
nach
na
58
froh
blij
59
Lektion, der Unterricht
De lessen
60
beinahe, fast
bijna
61
abgelaufen
afgelopen
62
die Stunde
het uur
63
letzter,e,es
laatste
64
die ganze Zeit
de hele tijd
65
die Uhr
het horloge
66
geguckt, geschaut
gekeken
67
Ihm ist warm
Hij heeft het warm
68
Das Fenster
het raam
69
offen
open
70
(Für) gewöhnlich
gewoonlijk
71
er passt auf
hij let op
72
aber
maar
73
So ein
zo‘n
74
schön
mooi
75
Das Wetter
het weer(tje)
76
schwierig
moeilijk
77
Zuhören
luisteren
78
Freund
vriend
79
vor
vóór
80
Eifrig
ijverig
81
Aufzeichnungen, Notizen
aantekeningen
82
Ich schreibe ab.
Ik schrijf over.
83
zu hause
thuis
84
wohl
wel
85
Klingel
bel
86
es läutet
...rinkelt
87
jedermann
iedereen
88
er sie es beeilt sich
...haast zich
89
draußen
buiten
90
zwei
twee
91
das Abendessen
het avondeten
92
lasst uns
laten we
93
einfach
gewoon
94
das Stückchen
het eindje
95
radfahren
fietsen
96
er sie es schlägt vor
....stelt voor
97
mir ist es recht
mij best
98
Ich habe keine Lust...
Ik heb geen zin
99
Nun, jetzt
nu
100
nach Hause
naar huis
101
gemächlich
op hun gemak
102
ich mag, ich liebe
ik hou(d) van
103
Sommer
zomer
104
Du hast Recht
Je hebt gelijk
105
Flasche
fles
106
Strumpf
kous
107
Kirsche
kers
108
das Loch
het gat
