1. Faire connaissance Flashcards
(99 cards)
geboorte-
natal(e)
afkomstig uit
originaire de
geboorteplaats
lieu de naissance (m)
het buitenland
l’étranger (m)
man/vrouw, echtgenoot(e)
mari(e), époux(se)
oud
âgé(e) de
oudste, eerstgeborene
<> jongste
aîné(e)
<> cadet(te)
burgerlijke stand
état civil (m)
scheiden
~ gescheiden ; een scheiding
divorcer
~ divorcé(e) ; divorce (m)
trouwen met iemand
~ een huwelijk
se marier avec qqn
= épouser qn
~ mariage (m)
alleenstaande
célibataire
weduwnaar, weduwe
veuf (ve)
kennis maken
faire connaissance de qqn
verrukt
enchanté(e)
elkaar groeten
~ groet
se saluer
~ salutation (f)
tutoyeren, jij en jou zeggen
<> ?
tutoyer qqn
<> vouvoyer qn
zich voorstellen
~ een voorstelling
se présenter
~ présentation (f)
meten, groot zijn
~ zn
mesurer
~ mesure (f)
oog
~ adj
oeil, yeux (m)
~ oculaire
verkiezen boven
~ voorkeur
préférer qc á qn
~ préférence (f)
lievelings-, favoriete
préféré(e)
= favori(te)
verrukt over
ravi(e) de
verafschuwen, een hekel hebben aan
<> houden van x3
détester qc
<> aimer qc / adorer qc / s’intéresser à qc
huisdier
animal domestique (m)