juli 2021 mots courants Flashcards

1
Q

la pioche

A

de houweel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

effrayer

A

doen schrikken, schrik aanjagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

âpre

A

bitter bijtend scherp snijdend schril

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

répandre

A

verspreiden, gieten, morsen vrijgevig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

répandre des larmes

A

tranen storten, huilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

répandre le sang (formeel)

A

bloed vergieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

répandre une nouvelle

A

een nieuwtje rondvertellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

fondre

A

smelten, ontdooien, oplossen afnemen slinken verdwijnen met elkaar verenigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

croquer

A

doorbijten opeten (harde etenswaren) schetsen, kort beschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

la grêle

A

hagel, hagelbui dunne darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

accabler qqn. sous une grêle d’injures

A

iemand de huid volschelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

accabler

A

overladen met, verpletteren, gebukt gaan onder, overstelpen, doodgooien met. uitputten, afmatten, overmannen, terneerdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

le typhon

A

tyfoon, hevige wervelstorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

le cyclone

A

wervelstorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

s’abriter (abri)

A

schuilen, dekking zoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de houweel

A

la pioche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

doen schrikken, schrik aanjagen

A

effrayer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

bitter bijtend scherp snijdend schril

A

âpre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

verspreiden, gieten, morsen vrijgevig zijn

A

répandre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

tranen storten, huilen

A

répandre des larmes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

bloed vergieten

A

répandre le sang (formeel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een nieuwtje rondvertellen

A

répandre une nouvelle

23
Q

smelten, ontdooien, oplossen afnemen slinken verdwijnen met elkaar verenigen

A

fondre

24
Q

doorbijten opeten (harde etenswaren) schetsen, kort beschrijven

A

croquer

25
Q

hagel, hagelbui dunne darm

A

la grêle

26
Q

iemand de huid volschelden

A

accabler qqn. sous une grêle d’injures

27
Q

overladen met, verpletteren, gebukt gaan onder, overstelpen, doodgooien met. uitputten, afmatten, overmannen, terneerdrukken

A

accabler

28
Q

tyfoon, hevige wervelstorm

A

le typhon

29
Q

wervelstorm

A

le cyclone

30
Q

schuilen, dekking zoeken

A

s’abriter (abri)

31
Q

le landau (mv: les landaus)

A

de kinderwagen

32
Q

le cal (les cals)

A

eeltplek eeltknobbel

33
Q

le chacal (les chacals)

A

jakhals

34
Q

le caillou (mv les cailloux)

A

steen(tje), grind, keisteen

half edelsteen bergkristal

edelsteen diamant

kale kop, kale knikker

rots, eilandje

35
Q

l’hibou (meervoud les hiboux)

A

uil

36
Q

le joujou (les joujoux)

A

speeltje speelgoed

juweeltje schattig ding

37
Q

le pou (les poux)

A

luis

38
Q

chercher des poux (dans la tête) à qqn.

A

iemand steeds op zijn huid zitten, steeds op iemand vitten

39
Q

fier comme un pou

A

trots als een pauw

40
Q

laid/moche comme un pou

A

zo lelijk als de nacht, foeilelijk, spuuglelijk

41
Q

le crapaud

A

lelijk mormel

pad

42
Q

le piano crapaud

A

salonvleugel babyvleugel

43
Q

de kinderwagen

A

le landau (mv: les landaus)

44
Q

eeltplek eeltknobbel

A

le cal (les cals)

45
Q

jakhals

A

le chacal (les chacals)

46
Q

steen(tje), grind, keisteen

half edelsteen bergkristal

edelsteen diamant

kale kop, kale knikker

rots, eilandje

A

le caillou (mv les cailloux)

47
Q

uil

A

l’hibou (meervoud les hiboux)

48
Q

speeltje speelgoed

juweeltje schattig ding

A

le joujou (les joujoux)

49
Q

luis

A

le pou (les poux)

50
Q

iemand steeds op zijn huid zitten, steeds op iemand vitten

A

chercher des poux (dans la tête) à qqn.

51
Q

trots als een pauw

A

fier comme un pou

52
Q

zo lelijk als de nacht, foeilelijk, spuuglelijk

A

laid/moche comme un pou

53
Q

lelijk mormel

pad

A

le crapaud

54
Q

salonvleugel babyvleugel

A

le piano crapaud